Jona 1 VB
1. Het woord van de Heer dat tot Jona#1:1 zie 2 Kon 14:25 kwam, de zoon van Amittai:
2. "Ga op weg naar de grote stad Nineve en maak daar bekend dat zijn verdorvenheid onder mijn aandacht is gekomen."
3. Maar Jona vertrok om naar Tarsis te vluchten, weg uit de tegenwoordigheid van de Heer. Hij daalde af naar Jafo en vond daar een schip dat naar Tarsis vertrok. Hij betaalde voor de overtocht en daalde af in het schip om mee te varen naar Tarsis, weg uit de tegenwoordigheid van de Heer.
4. Maar de Heer wierp een hevige wind op de zee, zodat een zeer zware storm opstak op zee en het schip dreigde te vergaan.
5. De zeelui werden bang en riepen ieder hun eigen goden aan. Ze wierpen de scheepslading in zee om het schip lichter te maken. Maar Jona was in het ruim van het schip afgedaald. In de verste hoek was hij gaan liggen en in een diepe slaap gevallen.
6. De kapitein van het schip ging naar hem toe en zei: "Wat lig je daar te slapen? Sta op en roep tot je God, misschien zal die God aandacht aan ons schenken, zodat we niet vergaan."
7. En de zeelui zeiden tegen elkaar: "Laten we het lot werpen om te weten te komen aan wie het ligt dat deze ramp ons treft." Ze wierpen het lot en het lot wees Jona aan.
8. Ze zeiden tegen hem: "Vertel ons wiens schuld het is dat we door deze ramp worden getroffen. Wat doe je voor werk en waar kom je vandaan? Uit welk land kom je en tot welk volk behoor je?"
9. Hij antwoordde: "Ik ben een Hebreeër en ik heb ontzag voor de Heer, de God van de hemel, die de zee en het land heeft gemaakt."
10. De mannen werden bevreesd en zeiden tegen Jona: "Wat heb je gedaan!" Want ze wisten dat Jona was weggevlucht uit de tegenwoordigheid van de Heer, want dat had hij hun verteld.
11. Ook vroegen ze: "Wat moeten we met je doen, opdat de zee ons met rust zal laten?" Want de zee werd steeds onstuimiger.
12. Jona antwoordde: "Til me op en gooi me in zee, dan zal de zee jullie met rust laten, want ik weet dat het om mij is, dat deze zware storm jullie treft."
13. Maar de mannen roeiden uit alle macht om het schip terug aan land te brengen. Ze slaagden daar echter niet in, doordat de zee hoe langer hoe ontstuimiger tegen hen tekeer ging.
14. Toen riepen ze tot de Heer en zeiden: "Och Heer, laat ons alstublieft niet vergaan vanwege het leven van deze man, reken ons dit niet toe als het vergieten van het bloed van een onschuldige. Want U, Heer, hebt gewild dat dit alles zo gebeurde."
15. En ze tilden Jona op en gooiden hem in zee, en de razende zee werd rustig.
16. Daarom kregen de mannen diep ontzag voor de Heer, brachten offers aan Hem en deden Hem geloften.
17. En de Heer liet een grote vis komen om Jona op te slokken. Drie dagen en drie nachten was Jona in de buik van de vis.