Jozua 20 VB
1. Daarna zei de Heer tegen Jozua:
2. "Zeg tegen de Israëlieten: Wijs nu de vrijsteden aan waar Ik door Mozes met jullie over gesproken heb,
3. zodat iemand die per ongeluk, niet met opzet, een ander heeft gedood, daarheen kan vluchten om veilig te zijn voor de bloedwreker.#20:2 zie Num 35:9-12
4. Wanneer hij naar een van die steden vlucht, moet hij in de stadspoort naar de oudsten van die stad gaan en zijn zaak aan hen voorleggen. Ze moeten hem vervolgens in de stad opnemen en hem een plaats toewijzen waar hij kan wonen.
5. Als hij wordt achtervolgd door de bloedwreker, mogen ze hem niet aan hem uitleveren, want hij heeft onopzettelijk gedood en niet omdat hij haat tegen hem koesterde.
6. Hij moet in die stad blijven wonen tot de gemeenschap uitspraak over hem heeft gedaan en tot de dood van de hogepriester die dan in functie is. Daarna mag hij terugkeren naar de stad waaruit hij is weggevlucht en weer in zijn eigen huis gaan wonen."
7. Toen zonderden ze af: Kedes in Galilea in het bergland van Naftali, Sichem in het bergland van Efraïm, en Kirjat-Arba (het huidige Hebron) in het bergland van Juda.
8. Aan de overzijde van de Jordaan, ten oosten van Jericho, kozen ze Bezer in de woestijn op de hoogvlakte van de stam Ruben, Ramot in Gilead van de stam Gad, en Golan in Bazan van de stam Manasse.
9. Dit zijn voor alle Israëlieten en voor alle vreemdelingen die bij hen wonen de steden waarheen iedereen kan vluchten die onopzettelijk iemand heeft gedood, opdat hij niet door de bloedwreker gedood wordt voordat hij voor de gemeenschap terechtgestaan heeft.