Logo
🔍

Jozua 7 VB

« De diefstal door Achan

1. Maar de Israëlieten overtraden het bevel door zich iets toe te eigenen wat de Heer toekwam. Want Achan, de zoon van Karmi, de zoon van Zabdi, de zoon van Zera, uit de stam Juda, nam iets mee van wat de Heer toekwam. Daarom ontbrandde de toorn van de Heer tegen de Israëlieten.

2. Van Jericho stuurde Jozua mannen naar Ai, bij Bet-Aven, ten oosten van Bet-El, en droeg hen op: "Ga de streek daar verkennen." Ze gingen eropuit en verkenden Ai.

3. Daarna kwamen ze bij Jozua terug en zeiden: "Het is niet nodig het hele leger te laten optrekken. Laat twee- of drieduizend man optrekken om Ai te veroveren. Het is niet nodig het hele leger met een veldtocht te vermoeien, want er wonen niet zo veel mensen."

4. Daarom trokken ongeveer 3000 man ten strijde, maar ze sloegen voor de mannen van Ai op de vlucht.

5. En de mannen van Ai doodden ongeveer 36 man toen ze hen vanaf de poort tot aan Sebarim achtervolgden en hen daar op de helling versloegen. Toen werd het volk doodsbang en verloor alle moed.

6. Jozua scheurde zijn kleren en hij en de oudsten van Israël wierpen zich neer voor de ark van de Heer. Zo bleven ze daar tot de avond liggen en wierpen stof op hun hoofd.

7. Jozua zei: "Och Heer Heer, hebt U dit volk dan de Jordaan laten oversteken om ons hier te laten verslaan door de Amorieten en ons te vernietigen? Waren we maar rustig aan de andere kant van de Jordaan gebleven!

8. Och Heer, wat moet ik zeggen nu Israël voor zijn vijanden heeft moeten vluchten?

9. Als de Kanaänieten en de andere inwoners van het land hiervan horen, zullen ze ons van alle kanten insluiten en onze naam van de aardbodem wegvagen. Hoe wilt U dan de eer van uw machtige naam redden?"

10. Toen zei de Heer tegen Jozua: "Sta op! Waarom lig je daar op de grond?

11. Israël heeft gezondigd: het heeft het verbond verbroken dat Ik hun had opgelegd. Ze hebben iets meegenomen van wat Mij toekwam. Ze hebben dat gestolen en het heimelijk bij hun eigen spullen gelegd.

12. Daarom zullen de Israëlieten niet tegen hun vijanden kunnen standhouden. Ze zullen voor hen moeten vluchten, want er ligt een vloek op hen. Ik zal voortaan niet meer met jullie zijn, tenzij jullie deze vloek uit jullie midden wegdoen.

13. Sta op, heilig het volk en zeg hun: 'Zorg dat jullie je morgen allemaal geheiligd hebben voor de Heer, want dit zegt de Heer, de God van Israël: Er ligt een vloek op jullie. Jullie zullen niet tegen je vijanden kunnen standhouden, tenzij jullie deze vloek uit jullie midden wegdoen.

14. Morgenochtend moeten jullie volgens jullie stammen aantreden. Daarna moet de stam die door de Heer wordt aangewezen per geslacht aantreden. Het geslacht dat door de Heer wordt aangewezen moet vervolgens per familie aantreden. En van de familie die door de Heer wordt aangewezen, moeten de mannen aantreden.

De dief wordt gevonden

15. Degene die schuldig wordt bevonden aan de vloek, moet worden verbrand met alles wat hij bezit, omdat hij het verbond van de Heer heeft verbroken en een grote wandaad heeft begaan in Israël.' "

16. De volgende morgen liet Jozua Israël aantreden volgens hun stammen, en de stam Juda werd aangewezen.

17. Toen hij de geslachten van Juda liet aantreden, wees de Heer het geslacht Zarchi aan. Toen hij van het geslacht Zarchi de familiehoofden liet aantreden, werd Zabdi aangewezen.

18. Toen hij Zabdi's familie man voor man liet aantreden, werd Achan aangewezen, de zoon van Karmi, de zoon van Zabdi, de zoon van Zera, uit de stam Juda.

19. Jozua zei tegen Achan: "Mijn zoon, eer de Heer, de God van Israël, en beken Hem openlijk wat je gedaan hebt. Vertel het mij en houd het niet voor mij verborgen."

20. Achan antwoordde: "Het is waar: ik heb gezondigd tegen de Heer, de God van Israël. Dit is wat ik heb gedaan:

21. ik zag bij de buit een fraaie Babylonische mantel, 200 sikkels zilver en een staaf goud van 50 sikkels. Die wilde ik zo graag hebben dat ik ze heb meegenomen. Ik heb ze verborgen in mijn tent, in de grond, het zilver onderop."

22. Jozua stuurde een aantal mannen naar de tent en daar lag het inderdaad verborgen, het zilver onderop.

23. Ze haalden het uit de tent tevoorschijn en brachten het naar Jozua en de Israëlieten. Daar legden ze het op de grond neer voor de Heer.

24. Daarna brachten Jozua en heel Israël Achan met het zilver, de fraaie mantel en de staaf goud, zijn zonen en dochters, zijn ossen en ezels, zijn schapen en geiten, zijn tent en alles wat hij bezat naar het Achordal.

25. Jozua zei: "Waarom heb je ons in het ongeluk gestort? Nu zal de Heer jou vandaag in het ongeluk storten." Toen stenigden de Israëlieten hem en verbrandden hen nadat ze hen gestenigd hadden.

26. Daarna bedekten ze hem met een grote steenhoop; die ligt er tot op de dag van vandaag. Toen bedaarde de vlammende toorn van de Heer. En ze noemden die plek: Achordal, en zo heet het tot op de dag van vandaag.

»