Logo
🔍

Jozua 9 VB

« De list van de inwoners van Gibeon

1. Toen de koningen ten westen van de Jordaan, in het gebergte, in de vlakte en langs de hele kust van de grote zee tot aan de Libanon, namelijk de koningen van de Hetieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perezieten, de Hevieten en de Jebusieten, hiervan hoorden,

2. verzamelden zij zich om gezamenlijk de strijd aan te binden met Jozua en Israël.

3. Ook de inwoners van Gibeon hoorden wat Jozua met Jericho en Ai had gedaan.

4. Ze besloten tot een list: een aantal van hen zou zich voordoen als afgezanten. Ze legden op hun ezels oude, versleten tassen, en gescheurde en weer herstelde leren wijnzakken,

5. trokken oude, opgelapte schoenen en versleten kleren aan en namen uitgedroogd, hardgeworden brood mee voor onderweg.

6. Ze gingen naar Jozua in het kamp in Gilgal en zeiden tegen hem en de mannen van Israël: "Wij zijn uit een ver land gekomen om jullie te vragen met ons een verbond te sluiten."

7. De mannen van Israël antwoordden de Hevieten: "Misschien wonen jullie wel hier bij ons in de omgeving. Dan kunnen we geen verbond met jullie sluiten."

8. Ze zeiden tegen Jozua: "We willen ons aan u onderwerpen." Toen vroeg Jozua hun: "Wie zijn jullie en waar komen jullie vandaan?"

9. Ze antwoordden: "Wij zijn uit een heel ver land gekomen, vanwege de naam van jullie Heer God. We hebben over Hem gehoord, over alles wat Hij in Egypte heeft gedaan,

10. en alles wat Hij met de twee koningen van de Amorieten aan de overzijde van de Jordaan heeft gedaan, koning Sihon van Hesbon en koning Og van Bazan, uit Astarot.

11. Daarom zeiden onze oudsten en de inwoners van ons land tegen ons: 'Neem proviand mee, ga naar hen toe en vraag hun: We zullen ons aan jullie onderwerpen. Willen jullie een verbond met ons sluiten?'

12. Dit brood hier hebben we warm van huis meegenomen op de dag dat we naar u op weg gingen, en kijk, nu is het droog en hard.

13. En deze leren wijnzakken waren nieuw toen we ze vulden, en kijk, nu zijn ze gescheurd. En onze kleren en schoenen zijn tijdens de lange reis helemaal versleten."

14. Toen aten de Israëlieten met hen van het proviand dat die mannen bij zich hadden, maar zonder de Heer te raadplegen.

15. Jozua sloot met hen een vredesverdrag: hij beloofde dat hij hun leven zou sparen. De oudsten van de gemeenschap zwoeren hun dit met een eed.

16. Maar drie dagen nadat ze dit verbond met hen hadden gesloten, hoorden ze dat de mannen bij hen in de directe omgeving woonden.

17. Want toen de Israëlieten verder trokken, bereikten ze op de derde dag hun steden: Gibeon, Kefira, Beërot en Kirjat-Jearim.

18. En de Israëlieten doodden hen niet, vanwege de eed die de leiders van de gemeenschap hadden gezworen bij de Heer, de God van Israël. De hele gemeenschap klaagde hier opstandig over tegen de leiders.

19. Maar de leiders antwoordden de hele gemeenschap: "We hebben hun een eed gezworen bij de Heer, de God van Israël. Daarom kunnen we hun niets doen.

20. We laten hen in leven, omdat we anders door Gods toorn worden getroffen vanwege de eed die we hun hebben gezworen."

21. En de leiders besloten: "Jullie moeten hen in leven laten. We hebben hun gezegd dat ze voortaan de houthakkers en waterdragers voor de hele gemeenschap zullen zijn."

22. Jozua liet hen bij zich komen en zei tegen hen: "Waarom hebben jullie ons bedrogen en gezegd dat jullie ver bij ons vandaan wonen, terwijl jullie vlak bij ons wonen?

23. Daarom zijn jullie vervloekt: voor altijd zullen jullie onze knechten zijn, houthakkers en waterdragers voor het huis van mijn God."

24. Ze antwoordden Jozua: "Ons was duidelijk verteld wat uw Heer God aan zijn dienaar Mozes bevolen had, namelijk dat Hij u dit hele land zou geven en de hele bevolking daar voor u zou verdelgen. Daardoor waren we doodsbang voor u geworden en vreesden we voor ons leven. Dat is de reden dat we dit hebben gedaan.

25. We zijn in uw macht, doe met ons wat in uw ogen goed en rechtvaardig is."

26. Dat deed Jozua en hij beschermde hen tegen de Israëlieten, zodat zij hen niet doodden.

27. En die dag bepaalde Jozua dat zij voortaan houthakkers en waterdragers zouden zijn voor de gemeenschap en voor het altaar van de Heer op de plaats die Hij zou uitkiezen, en dat zijn ze tot op de dag van vandaag.

»