Logo
🔍

Richters 2 VB

« Israël verlaat God

1. Toen kwam de Engel van de Heer uit Gilgal naar Bochim en zei: "Ik heb jullie uit Egypte weggeleid en jullie het land binnengebracht dat Ik onder ede aan jullie voorvaders had beloofd. Ik heb gezegd: 'Voor eeuwig zal Ik mijn verbond met jullie niet verbreken.

2. Wat jullie betreft: jullie mogen geen verbond sluiten met de bevolking van dit land hier en jullie moeten hun altaren afbreken.' Maar jullie hebben Mij niet gehoorzaamd. Waarom hebben jullie dat gedaan?

3. Daarom zeg Ik: Ik zal hen niet voor jullie verdrijven. Ze zullen voor jullie zijn als dorens in jullie zijden, en hun goden zullen jullie ten val brengen."

4. Toen de Engel van de Heer dit tegen de Israëlieten gezegd had, begonnen ze luid te weeklagen.

De richters

5. Daarom noemden ze die plaats Bochim. En ze brachten er offers aan de Heer.

6. Toen Jozua destijds het volk had laten vertrekken, waren de Israëlieten ieder naar het gebied gegaan dat hun erfbezit zou zijn en namen het land in bezit.

7. Zolang Jozua leefde, diende het volk de Heer, en ook na zijn dood nog, zolang de oudsten leefden die met eigen ogen alle grote daden hadden gezien die de Heer voor Israël had verricht.

8. Maar toen Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de Heer, op de leeftijd van 110 jaar gestorven was

9. en was begraven in het gebied van zijn erfbezit, in Timnat-Heres in de bergen van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs,

10. en zijn hele generatie bij zijn voorgeslacht verzameld was, kwam er een volgende generatie, die niet zelf de Heer kende en niet zelf had gezien wat de Heer voor Israël had gedaan.

11. En de Israëlieten begonnen te doen wat kwaad is in de ogen van de Heer: ze gingen de Baäls dienen.

12. Ze verlieten de Heer, de God van hun voorvaders, die hen uit Egypte had weggeleid, en gingen achter andere goden aan, goden van de omwonende volken, en aanbaden die. Ze wekten de toorn van de Heer op,

13. doordat ze de Heer verlieten en Baäl en Astarot aanbaden.

14. Daarom ontbrandde de toorn van de Heer tegen Israël en Hij gaf hen in de macht van roversbenden, die hen plunderden. Hij leverde hen uit aan de vijanden om hen heen, zodat ze door hen verslagen werden.

15. Telkens wanneer het leger eropuit trok, keerde de hand van de Heer zich tegen hen, zoals Hij hun ook had gezegd en gezworen.#2:15 zie Deut 28 Ze kwamen in grote nood.

16. Maar telkens gaf de Heer het volk richters, die hen redden van de plunderaars.

17. Maar ook naar hun richters wilden ze niet luisteren. Telkens weer gingen ze overspelig achter andere goden aan en aanbaden die. Al heel snel verlieten ze de weg weer die hun voorouders bewandeld hadden: die hadden de geboden van de Heer gehoorzaamd, maar zij deden dat niet.

18. Wanneer de Heer hun een nieuwe richter gaf, was de Heer met die richter en bevrijdde Hij hen uit de macht van hun vijanden, zolang die richter leefde. Want elke keer wanneer ze jammerden onder de verdrukking van hun vijanden, kreeg de Heer medelijden met hen.

19. Maar wanneer de richter gestorven was, keerden ze zich weer van de Heer af. Ze begingen nog groter kwaad dan hun voorouders en gingen andere goden dienen en aanbidden. Ze weigerden hardnekkig ook maar iets van hun kwalijke praktijken en van hun koppige levenswandel op te geven.

20. Daarom ontbrandde de toorn van de Heer tegen Israël en Hij zei: "Omdat dit volk mijn verbond heeft verbroken dat Ik met hun voorouders gesloten heb en zij Mij niet gehoorzamen,

21. zal Ik niet één volk meer verdrijven dat bij Jozua's dood nog in het land over was.

22. Ik wilde hen gebruiken om Israël op de proef te stellen, om te zien of zij net als hun voorouders de weg van de Heer zouden bewandelen of niet."

23. Daarom had de Heer een aantal volken laten overblijven. Hij had hen niet onmiddellijk uit het land verdreven en hen nog niet in de macht van Jozua gegeven.

»