Logo
🔍

Richters 5 EBV24

« Het lied van Debora en Barak

1. Op die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, het volgende lied:

2. Zegen de HEERE om de loshangende haarlokken in Israël, om de bereidwilligheid van het volk!

3. Luister, koningen, hoor, machthebbers! Ik zal, ja ik zal voor de HEERE zingen ik zal psalmen zingen voor de HEERE, de GOD van Israël.

4. O HEERE, toen U uit Seïr uittrok, toen U uit het veld van Edom voortschreed, beefde de aarde en zelfs de hemelen dropen, ja, zelfs de wolken dropen van water.

5. De bergen smolten weg voor het aangezicht van de HEERE, zelfs de berg Sinaï voor het aangezicht van de HEERE, de GOD van Israël.

6. In de dagen van Samgar, de zoon van Anath, in de dagen van Jaël, waren de wegen verlaten, en wie over paden liepen, liepen over kronkelpaden.

7. Strijders ontbraken, zij ontbraken in Israël, totdat ik, Debora, opstond, totdat ik opstond, als moeder in Israël.

8. Koos het volk zich nieuwe goden, dan kwam er strijd in de poorten. Werd er wel een schild of speer gezien onder de veertigduizend in Israël?

9. Mijn hart is bij de leiders van Israël die zich vrijwillig aanboden onder het volk, zegen de HEERE!

10. O jullie die op witte ezelinnen rijden, die op tapijten zitten, en onderweg zijn, zeg het voort!

11. Door de stem van de boogschutters, daar tussen de waterputten, hoort men spreken over de rechtvaardige daden van de HEERE, de rechtvaardige daden van zijn strijder in Israël. Toen daalde het volk van de HEERE af naar de poorten.

12. Waak, waak, Debora, waak, waak, spreek een lied! Sta op, Barak, jij, zoon van Abinoam, leid je gevangenen weg in gevangenschap!

13. Toen daalde het overblijfsel af naar de machtige leiders van het volk, de HEERE daalde met de sterke mannen naar mij af.

14. Uit Efraïm kwamen zij, zij die hun wortel in Amalek hebben, en achter jou liep Benjamin onder je manschappen. Uit Machir daalden de leiders af, en uit Zebulon degenen die de staf van de teller hanteren.

15. De vorsten van Issaschar waren met Debora, en net als Issaschar werd ook Barak te voet de valleivlakte ingezonden. In de gelederen van Ruben waren de overleggingen van het hart vele.

16. Waarom bleef je zitten tussen de omheinde veestallen, om naar het geblaat van de kudden te luisteren? In de gelederen van Ruben werd het onderzoek van het hart groots opgezet.

17. Gilead bleef wonen in het Overjordaanse, en Dan, waarom bleef hij rondhangen bij de schepen? Aser zat aan de zeekust en bleef wonen bij de inhammen ervan.

18. Zebulon is een volk dat zijn leven verachtte, ja tot de dood toe! Zo ook Naftali op de hoogten van het slagveld.

19. De koningen kwamen, zij voerden oorlog. Toen streden de koningen van Kanaän in Taänach bij de wateren van Megiddo. Maar buit aan zilver namen zij niet mee.

20. Vanuit de hemel streden zij, ja vanuit hun banen streden de sterren tegen Sisera.

21. De beek Kison sleurde hen mee, de aloude beek, de beek Kison! Schrijd voort, o mijn ziel, met volle kracht!

22. Toen dreunden de paardenhoeven van het galopperen, het galopperen van de machtige ruiters.

23. Vervloek Meroz, zegt de engel van de HEERE, vervloek, o vervloek haar inwoners, want zij zijn de HEERE niet te hulp gekomen om met de sterke mannen de HEERE te helpen.

24. Gezegend is Jaël boven alle vrouwen, de vrouw van Cheber, de Keniet. Gezegend is zij boven alle vrouwen die in tenten wonen!

25. Water vroeg hij, melk gaf zij. In een vorstelijke schaal bracht zij hem boter.

26. Haar hand strekte zij uit naar de tentpin en haar rechterhand naar de hamer van de werklui. Zij sloeg Sisera neer. Zij verbrijzelde zijn hoofd, zij timmerde erop los en doorboorde zijn slaap.

27. Tussen haar voeten kromp hij ineen, hij werd geveld, daar lag hij. Hij kromp tussen haar voeten ineen, geveld was hij. Daar waar hij ineenkromp, werd hij geveld, overweldigd was hij!

28. De moeder van Sisera keek uit door het venster, en schreeuwde tussen de spijlen door ‘Waarom blijft de komst van zijn wagen uit? Waarom is het getrappel van het span voor zijn wagens zo laat?’

29. De wijsten onder haar vorstinnen antwoordden, en ook zijzelf gaf antwoord op wat zij zei:

30. ‘Zouden zij dan niets gevonden hebben en de buit niet aan het verdelen zijn? Voor iedere sterke man één maagd of twee maagden? Een buit van kleurige stoffen voor Sisera, een buit van kleurige stoffen, borduurwerk, dubbelzijdige borduursels van kleurige stof voor onze halzen als buit?’

31. Zo zullen al uw vijanden omkomen, o HEERE, maar zij die Hem liefhebben, zullen zijn als de zon, die opgaat in haar kracht. En het land had veertig jaar rust.

»