Logo
🔍

Richters 7 VB

« God kiest Gideons leger uit

1. Toen stond Jerubbaäl – dat is dus Gideon – met alle manschappen die zich bij hem verzameld hadden 's morgens vroeg op en ze sloegen hun kamp op bij de Harodbron. Het kamp van Midian lag ten noorden van hen, in het dal achter de heuvel More.

2. De Heer zei tegen Gideon: "Je hebt een te groot leger bij je. Zo geef Ik Midian niet in je macht. Ik wil niet dat Israël zich er tegenover Mij op zal beroemen Midian op eigen kracht te hebben verslagen.

3. Laat daarom je mannen weten: 'Wie bang is, mag zich terugtrekken in het gebergte van Gilead.' " Daarop keerden van zijn manschappen 22.000 man terug, zodat er 10.000 overbleven.

4. Maar de Heer zei tegen Gideon: "Je leger is nog steeds te groot. Laat je mannen afdalen naar het water. Daar zal Ik hen voor je schiften. Elke man van wie Ik zeg: 'Deze gaat met je mee,' die mag met je meegaan. Maar elke man van wie Ik je zeg: 'Deze mag niet meegaan,' die mag niet meegaan."

5. Toen liet Gideon de mannen naar het water afdalen. En de Heer zei tegen hem: "Iedereen die als een hond met zijn tong het water oplikt, moet je afzonderen van degenen die op hun knieën gaan zitten om te drinken."

6. Het aantal dat met de hand aan de mond water had opgelikt bedroeg 300 man. De anderen waren op hun knieën gaan zitten om water te drinken.

7. En de Heer zei tegen Gideon: "Ik zal jullie bevrijden door deze 300 man die het water opgelikt hebben als een hond. Door hen zal Ik de Midianieten in je macht geven. Laat daarom alle anderen naar huis teruggaan."

Gideon omsingelt de vijand

8. Toen namen de mannen proviand mee en de ramshorens. De andere Israëlieten liet Gideon naar huis teruggaan, maar die 300 man hield hij bij zich. Het kamp van de Midianieten bevond zich beneden hen in het dal.

9. Diezelfde nacht zei de Heer tegen hem: "Sta op en daal af naar het kamp, want Ik heb het in je macht gegeven.

10. Maar als je nog bang bent om eropaf te gaan, ga er dan eerst alleen met je knecht Pura heen.

11. Je zult horen wat ze zeggen en moed vatten om het kamp aan te vallen." Hij daalde met zijn knecht Pura af tot aan de buitenste wachtposten die rond het kamp waren uitgezet.

12. De Midianieten, Amalekieten en de stammen van het Oosten bedekten de vlakte als een zwerm sprinkhanen, hun kamelen zo ontelbaar als het zand langs de zee.

13. Toen Gideon aankwam, vertelde juist een man aan een ander wat hij had gedroomd. Hij zei: "Ik heb een droom gehad. Ik droomde dat er een gerstebrood het kamp van de Midianieten binnenrolde. Het botste tegen een tent en stootte die om. De tent lag helemaal ondersteboven."

14. De ander antwoordde: "Dat kan over niets anders gaan dan het zwaard van de Israëliet Gideon, de zoon van Joas. God levert de Midianieten en dit hele kamp aan hem uit!"

15. Toen Gideon de droom en de uitleg daarvan hoorde, wierp hij zich in aanbidding neer. En hij keerde terug naar het kamp van Israël en zei: "Sta op! De Heer heeft het kamp van de Midianieten in jullie macht gegeven!"

16. Hij verdeelde de 300 man in drie groepen en gaf elke man een ramshoorn en een lege kruik met daarin een fakkel.

17. Hij zei tegen hen: "Let op mij en doe als ik. Zodra we de rand van het kamp bereiken, moeten jullie hetzelfde doen als ik:

18. wanneer ik en de mannen die bij mij zijn op de ramshorens blazen, moeten ook jullie rondom het hele kamp op de ramshorens blazen en roepen: 'Voor de Heer en voor Gideon!' "

19. Gideon bereikte met zijn 100 man de rand van het kamp. Het was rond middernacht en de wachtposten waren net gewisseld. Gideons mannen bliezen op de ramshorens en sloegen de kruiken stuk die ze bij zich hadden.

20. Zo bliezen de drie groepen op de ramshorens en braken de kruiken stuk. In hun linkerhand hielden ze de fakkel, in hun rechterhand de ramshoorn waarop ze bliezen. En ze riepen: "Het zwaard van de Heer en van Gideon!"

21. Ze bleven allemaal op hun plaats staan rondom het kamp. Maar in het kamp brak grote paniek uit en iedereen sloeg schreeuwend op de vlucht.

De achtervolging

22. Terwijl de 300 man op de ramshorens bliezen, zaaide de Heer verwarring in het hele kamp, zodat ze allemaal elkaar met hun zwaard te lijf gingen. Iedereen in het kamp vluchtte tot aan Bet-Sitta, in de richting van Zeredat, tot aan de grens van Abel-Mehola, boven Tabbat.

23. Toen werden de Israëlieten uit Naftali, Aser en heel Manasse opgeroepen voor de achtervolging van de Midianieten.

24. Ook stuurde Gideon boden rond door het hele gebergte van Efraïm met de boodschap: "Kom en ga de Midianieten tegemoet. Bezet de Jordaanoever tot aan Bet-Bara en belet hun over te steken." Toen verzamelden alle mannen van Efraïm zich en bezetten de Jordaanoever tot aan Bet-Bara.

25. Ze namen twee koningen van Midian gevangen: Oreb en Zeëb. Oreb doodden ze op de rots Oreb en Zeëb in de wijnpers Zeëb. Ze achtervolgden de Midianieten en brachten de hoofden van Oreb en Zeëb naar Gideon, die inmiddels de Jordaan was overgestoken.

»