Logo
🔍

Klaagliederen 1 BB

Eerste klaaglied – Wat er met Jeruzalem is gebeurd

1. Wat zit Jeruzalem daar eenzaam! De stad waar eerst zoveel mensen woonden, zit er nu bij als een eenzame weduwe. De stad die eerst zo machtig was, de koningin van de steden, is nu veroordeeld tot slavernij.

2. 's Nachts huilt ze bittere tranen. De tranen stromen haar over de wangen. Geen van haar vrienden troost haar nu. Ze hebben haar allemaal in de steek gelaten.

3. De bewoners van Juda zijn gevangen meegenomen. Wie achterbleef, is gevlucht voor de ellende en de slavernij. De bewoners van Juda wonen verspreid over andere volken, maar ze hebben geen rust. Overal worden ze achtervolgd.

4. De wegen naar Jeruzalem treuren, omdat er niemand nog voor een feest naar Jeruzalem komt. De poorten van de stad zijn leeg. De priesters en de vrouwen zuchten en klagen. Jeruzalem is er vreselijk aan toe.

5. Haar vijanden hebben haar overwonnen. Zij hebben het goed. De Heer heeft Jeruzalem gestraft voor al haar slechtheid. Al haar bewoners werden gevangen meegenomen. Ze werden voor de vijand uit gedreven.

6. Jeruzalem heeft al haar schoonheid verloren. Haar leiders werden opgejaagd als herten. Uitgeput lopen ze voor de vijand uit.

7. In deze tijd van ellende kan Jeruzalem niet vergeten hoe prachtig ze vroeger was. Nu is ze leeg, want de bewoners zijn door de vijand gevangen genomen. Niemand kwam haar te hulp. Haar vijanden lachen als ze de verwoeste stad zien.

8. Jeruzalem is zwaar gestraft voor de vreselijke dingen die ze heeft gedaan. Niemand wil nog met haar omgaan. Iedereen die haar eerst bewonderde, wil nu niets meer met haar te maken hebben. Want ze heeft helemaal niets meer. Ze staat erbij als een naakte vrouw. Jeruzalem zelf buigt vol schaamte het hoofd.

9. Haar kleren waren van top tot teen vuil. Maar nooit had ze gedacht dat het zo met haar zou aflopen. Er is niets van haar overgebleven. Er is niemand die haar troost. Ze roept uit: "Heer, zie eens hoe vreselijk dit is! Heer, zie hoe de vijand opschept over wat hij met mij heeft gedaan!

10. De vijand heeft al mijn schatten geroofd. Ik moest toekijken hoe andere volken in mijn tempel kwamen. Volken waarvan U gezegd had dat ze daar niet mochten komen, zijn uw tempel binnen gegaan.

11. De bewoners van het land zoeken overal naar eten. Ze ruilen hun sieraden voor brood. Zo hopen ze in leven te kunnen blijven. Zie eens, Heer, wat er van mij is overgebleven!

12. Tegen de mensen die voorbij komen, roep ik: 'Kan het jullie dan niets schelen? Niemand is er ooit zo ellendig aan toe geweest als ik.' Dit heeft de Heer mij aangedaan omdat Hij zo woedend op mij was.

13. Hij liet vuur uit de hemel komen. Het verbrandde me tot op het bot. Hij zette een val voor mij op. Hij bedreigde me. De hele dag ben ik ziek en ellendig.

14. Mijn ongehoorzaamheid drukt als een zware last op mij. De Heer straft me er zwaar voor. Ik heb geen kracht meer over. De Heer heeft me in de macht van mijn vijanden gegeven. Ze hebben mij overwonnen.

15. Mijn hele leger is gedood. De Heer bepaalde de dag dat dat zou gebeuren. Hij vertrapte mijn bewoners, zoals druiven in de druivenpers worden vertrapt.

16. Daarom huil ik. De tranen stromen over mijn gezicht. Niemand komt mij troosten. Niemand kan mij helpen. Mijn bewoners zijn verbijsterd. De vijand is zó machtig!"

17. Jeruzalem strekt haar handen uit. Maar niemand komt haar troosten. De Heer riep de buurlanden van zijn volk op om Jeruzalem te komen vernietigen. Niemand wil nog iets met haar te maken hebben.

18. Jeruzalem zegt: "Maar de Heer had gelijk. Want ik heb niet naar Hem willen luisteren. Volken, kijk toch eens hoe ellendig ik eraan toe ben. Al mijn bewoners, mannen en vrouwen, zijn gevangen meegenomen.

19. Ik heb mijn vrienden om hulp geroepen. Maar ze bedrogen mij en kwamen me niet helpen. Mijn priesters en mijn leiders zijn in de stad gestorven doordat er niets meer te eten was.

20. Heer, ik ben zo bang! Ik heb geen rust. Mijn hart bonkt in mijn binnenste. Ik ben U heel erg ongehoorzaam geweest. Nu heerst overal de dood. Op straat zijn de mensen gedood door het zwaard. In huis sterven de mensen aan de pest.

21. De mensen horen mij zuchten van ellende. Maar niemand komt mij troosten. De vijanden die horen hoe het met mij afgelopen is, zijn blij dat U dit heeft gedaan. Ze zijn blij dat U heeft gedaan wat U over mij gezegd had. Maar op een dag zullen ze net zo verwoest worden als ik!

22. Heer, vergeet niet hoe slecht ze zijn! Straf hen zoals U mij heeft gestraft voor mijn ongehoorzaamheid. Ik zucht en huil en voel me ziek van ellende."

»