Leviticus 22 EBV24
1. De HEERE sprak tot Mozes en zei:
2. “Spreek tot Aäron en tot zijn zonen dat zij zo nodig afstand houden van de heilige gaven van de zonen van Israël, die zij voor Mij heiligen, opdat zij mijn heilige Naam niet onteren. Ik ben de HEERE!
3. Zeg tegen hen: ‘Voor al jullie generaties geldt het volgende voor iedere man die uit al jullie nakomelingen tot de heilige gaven, die de zonen van Israël aan de HEERE heiligen, nadert, terwijl hij onrein is: die persoon zal van voor mijn aangezicht worden uitgeroeid. Ik ben de HEERE.
4. Niemand uit de nakomelingen van Aäron die melaats is of een vloeiing heeft, mag van de heilige gaven eten, totdat hij rein is. Wie wat dan ook maar aanraakt dat onrein is - door een gestorvene of door een man van wie een zaadlozing uitgaat
5. of door iemand die één of ander rondkruipend dier aanraakt waardoor hij onrein wordt, of een mens waardoor hij onrein wordt door een of andere onreinheid van hem -
6. de persoon die met zoiets in aanraking komt, zal onrein zijn tot de avond en hij zal niet van de heilige gaven eten, maar pas wanneer hij zijn lichaam met water gewassen heeft.
7. Als de zon is ondergegaan, zal hij rein zijn. Daarna zal hij van de heilige gaven eten, want dat is zijn voedsel.
8. Van een kadaver en van een verscheurd dier mag hij niet eten, want daardoor zou hij zich verontreinigen, Ik ben de HEERE!
9. Zij zullen onderhouden wat Ik hen opdraag, opdat zij geen zonde op zich laden en daardoor sterven, wanneer zij dat ontheiligen. Ik ben de HEERE, die hen heiligt!
10. Geen enkele vreemde mag van de heilige gave eten. Een bijwoner van de priesters en een dagloner mogen niet van de heilige gave eten.
11. Maar als de priester een persoon met zijn zilvergeld gekocht heeft, mag die ervan eten en ook degenen die in zijn huis geboren zijn, mogen van zijn offermaal eten.
12. Als de dochter van een priester de vrouw van een vreemde wordt, mag zij niet van het hefoffer van de heilige gaven eten.
13. Maar als de dochter van de priester weduwe is of verstotene is en geen nakomeling heeft en naar het huis van haar vader is teruggekeerd, net als in haar jeugd, dan mag zij van het offermaal van haar vader eten, maar geen enkele vreemde mag ervan eten.
14. Als iemand door dwaling van de heilige gave heeft gegeten, dan zal hij een vijfde deel erbij doen en de heilige gave aan de priester teruggeven.
15. Zij mogen de heilige gaven van de zonen van Israël, die zij tot de HEERE als hefoffer opheffen, niet onteren
Vrijwillige offergaven16. en de ongerechtigheid van hun schuld op hen laden, als zij van hun heilige gaven eten, want Ik ben de HEERE, die hen heiligt.’”
17. De HEERE sprak tot Mozes en zei:
18. “Spreek tot Aäron en tot zijn zonen en tot alle zonen van Israël en zeg tegen hen: ‘Het volgende geldt voor iedereen uit het huis van Israël en uit de vreemdelingen in Israël die zijn offergave brengt in verband met al hun geloften en in verband met al hun vrijwillige gaven, die zij als brandoffer tot de HEERE doen naderen:
19. om jullie aanvaardbaar te doen zijn, moet dat een gaaf mannetjesdier zijn van het rundvee, van de schapen of van de geiten.
20. Je mag geen offerdier brengen dat een gebrek heeft, want dat zal voor jullie niet met genoegen aanvaard worden.
21. Als een man, voor het nakomen van een gelofte of als een vrijwillige gave, een vredeoffer tot de HEERE doet naderen van het rundvee of van de schapen en geiten, dan zal het een gaaf dier zijn wil het met genoegen aanvaard worden. Het mag geen enkel gebrek hebben.
22. Wat blind is of een breuk heeft of een open wond of wratten of schurft of een ontstoken litteken mogen jullie niet tot de HEERE doen naderen en daarvan mogen jullie de HEERE geen vuuroffer op het altaar brengen.
23. Maar een rund of een lam dat wanstaltig lang of kort is, mag je wel als een vrijwillige offergave bereiden, maar voor een gelofte zal het niet met genoegen aanvaard worden.
24. Wat gekneusd of gestoten of gescheurd of gesneden is, mag je niet tot de HEERE doen naderen, dat mogen jullie in jullie land niet doen.
25. Uit de hand van een zoon van een vreemdeling mogen jullie van al die dingen geen offermaal aan jullie GOD offeren, want het bederf van die dingen zit erin en ook het gebrek ervan. Het zal niet met genoegen ten behoeve jullie aanvaard worden.”
26. De HEERE sprak tot Mozes en zei:
27. “Wanneer een rund of een schaap of een geit geboren wordt, dan moet dat dier zeven dagen onder de hoede van zijn moeder blijven. Vanaf de achtste dag zal het met genoegen als vuuroffer voor de HEERE aanvaardbaar zijn.
28. Je mag geen rund of schaap met zijn jong op één en dezelfde dag slachten.
29. Wanneer jullie een dankoffer aan de HEERE willen offeren, offer dan wat jullie aanvaardbaar maakt.
30. Het moet op diezelfde dag gegeten worden. Jullie mogen er niets van overlaten tot de morgen. Ik ben de HEERE!
31. Jullie zullen je aan mijn geboden houden en ze doen. Ik ben de HEERE!
32. Jullie zullen mijn heilige Naam niet onteren, opdat Ik te midden van de zonen van Israël geheiligd zal worden. Ik ben de HEERE, die jullie heiligt,
33. die jullie uit het land Egypte heeft geleid om jullie tot GOD te zijn. Ik ben de HEERE!’”