Logo
🔍

Leviticus 22 VB

« Verdere voorschriften voor de priesters

1. Daarna zei de Heer tegen Mozes:

2. "Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat ze met ontzag moeten omgaan met de heilige gaven die de Israëlieten voor Mij heiligen, zodat ze mijn heilige naam niet onteren. Ik ben de Heer.

3. Zeg hun: Voor al jullie generaties geldt: elke man onder jullie nakomelingen die onrein is wanneer hij de heilige gaven aanraakt die de Israëlieten voor de Heer heiligen, moet uit mijn tegenwoordigheid verdelgd worden. Ik ben de Heer.

4. Geen enkele nakomeling van Aäron die melaats is of een geslachtsziekte heeft mag van de heilige gaven eten, totdat hij weer rein is. Dat geldt ook voor ieder van hen die iets heeft aangeraakt wat door een dode onrein geworden is, of die een zaadlozing heeft gehad,

5. of onrein is geworden door aanraking van een onrein kruipend dier of van een mens die door wat dan ook onrein is.

6. Wie zoiets heeft aangeraakt, is tot de avond onrein en mag niet van de heilige gaven eten. Hij moet zich in water baden

7. en pas als de zon is ondergegaan is hij weer rein. Dan mag hij van de heilige gaven eten, want het is zijn voedsel.

8. De nakomelingen van Aäron mogen geen vlees eten van een dier dat dood aangetroffen of verscheurd is, want daarvan worden ze onrein. Ik ben de Heer.

9. Ze moeten mijn bevelen nauwkeurig opvolgen, zodat ze geen zonde op zich laden en niet sterven omdat ze er geen ontzag voor hebben gehad. Ik ben de Heer, die hen heiligt.

10. Wie niet tot de priesterfamilies behoort, mag niet van de heilige gaven eten. Iemand die bij de priester inwoont of dagloner bij hem is, mag niet van de heilige gaven eten.

11. Maar als een priester iemand als slaaf heeft gekocht, mag deze ervan eten; ook wie als slaaf in zijn huis geboren is. Zij mogen ervan eten.

12. Als een priesterdochter getrouwd is met een man van een andere stam, mag ze niet van het hefoffer van de heilige gaven eten.

13. Maar als een priesterdochter weduwe wordt of door haar man wordt weggezonden en ze geen kinderen heeft en weer, net als vroeger, bij haar vader gaat wonen, mag ze mee-eten van het voedsel van haar vader. Maar wie niet tot de priesterfamilies behoort, mag er niet van eten.

14. Als iemand onopzettelijk de heilige gave voor de priesters heeft opgegeten, moet hij die aan de priester vergoeden, vermeerderd met een vijfde deel.

15. Ze mogen de heilige gaven van de Israëlieten die ze naar de Heer hebben opgeheven niet ontwijden

Voorschriften betreffende de offerdieren

16. en geen schuld op het volk laden doordat de mensen de heilige gaven opeten. Ik ben de Heer, die hen heiligt."

17. Daarna zei de Heer tegen Mozes:

18. "Zeg tegen Aäron, zijn zonen en alle Israëlieten: Iedereen van het volk Israël of van de vreemdelingen die in Israël wonen die aan de Heer een brandoffer wil geven als gelofteoffer of als vrijwillig offer,

19. moet, opdat de Heer het zal aannemen, een volmaakt, mannelijk dier offeren: een stier, een ram of een bok.

20. Jullie mogen nooit een dier offeren dat een gebrek heeft, want de Heer zal dat niet van jullie aannemen.

21. En als iemand de Heer een vredeoffer wil brengen, als gelofteoffer of als vrijwillig offer, moet hij daarvoor een volmaakt dier uitkiezen, of het nu een stier is, een ram of een bok. De Heer zal het alleen aannemen als er geen enkel gebrek aan is.

22. Dieren die blind zijn, of misvormd door een botbreuk, of kreupel, of een wrattige, schilferende of zwerende huidaandoening hebben, mogen jullie niet aan de Heer offeren en niet als vuuroffer aan de Heer aanbieden op het altaar.

23. En een stier, ram of bok met abnormaal lange of korte poten mag wel als vrijwillig offer geofferd worden, maar als gelofteoffer wordt het niet aanvaard.

24. Maar een dier dat op welke manier dan ook gecastreerd is, mogen jullie niet aan de Heer offeren. Dat mag in jullie land niet gebeuren.

25. Ook van vreemdelingen mogen jullie dergelijke dieren niet aannemen om ze als voedsel voor jullie God te offeren, want ze zijn verminkt, ze hebben een gebrek. Ze worden niet aanvaard."

26. Daarna zei de Heer tegen Mozes:

27. "Het jong van een rund, schaap of geit moet na zijn geboorte zeven dagen bij zijn moeder blijven. Pas vanaf de achtste dag mag het geofferd worden als vuuroffer voor de Heer en zal het worden aanvaard.

28. Je mag een rund, schaap of geit niet op dezelfde dag slachten als hun jong.

29. En als je de Heer een dankoffer brengt, moet je het zo doen dat het wordt aangenomen.

30. Het vlees moet dezelfde dag gegeten worden, je mag er niets van bewaren tot de volgende dag. Ik ben de Heer.

31. Jullie moeten je nauwkeurig aan mijn geboden houden: Ik ben de Heer.

32. Jullie mogen mijn heilige naam niet onteren, opdat mijn heiligheid onder de Israëlieten erkend wordt.

33. Ik ben de Heer, die jullie heiligt en die jullie uit Egypte heeft weggeleid om jullie God te zijn. Ik ben de Heer."

»