Logo
🔍

Lukas 14 EBV24

« De genezing van een man met oedeem op de sabbat

1. Toen Hij het huis van één van de oversten van de Farizeeën binnenging om brood te eten op de sabbatdag, hielden zij Hem in de gaten.

2. En zie, er stond een man voor Hem die erg opgezwollen was door oedeem.

3. Jezus nam het woord en zei tegen de schriftgeleerden en Farizeeën: “Is het toegestaan om op de sabbat te genezen?”

4. Maar zij zwegen. Daarop pakte Hij hem vast, genas hem en liet hem gaan.

5. Hij zei tegen hen: “Wie van jullie zal, als zijn zoon of zijn os op de sabbatdag in een put valt, hem er niet onmiddellijk uittrekken?”

Een gelijkenis over bescheidenheid

6. Daar konden zij Hem geen antwoord op geven.

7. Hij vertelde een gelijkenis aan de genodigden, toen Hij zag hoe zij de beste plaatsen uitkozen. Hij zei tegen hen:

8. “Wanneer je door iemand naar het huis van een bruiloftsfeest wordt uitgenodigd, ga dan niet op de ereplaats aanliggen, opdat niet een ander, die meer eer toekomt, daartoe uitgenodigd wordt

9. en degene, die zowel jou als hem uitgenodigd heeft, komen zal en tegen je zal zeggen: ‘Maak plaats voor deze man!’, dan zul je beschaamd opstaan om de laatste plaats te nemen.

10. Wanneer je uitgenodigd wordt, ga dan achteraan aanliggen, zodat wanneer degene die je uitgenodigd heeft komt, hij tegen je kan zeggen: ‘Vriend, kom hier aanliggen!’ Dan zul je eer ontvangen tegenover allen die met je aanliggen.

De gelijkenis van de genodigden

11. Want ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en ieder die zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.”

12. Ook zei Hij tegen degene die Hem uitgenodigd had: “Wanneer je een maaltijd of een feestmaal klaarmaakt, nodig dan niet je vrienden of je broers uit, ook niet je verwanten of je rijke buren, opdat zij op hun beurt ook niet jou uitnodigen en jij zo je vergoeding ontvangt.

13. Maar als je gasten uitnodigt, nodig dan de armen, misvormden, verlamden en blinden uit.

14. Dan zul je gelukkig zijn, omdat zij je niets kunnen teruggeven, want je beloning zal zijn in de opstanding van de rechtvaardigen.”

15. Toen één van hen die mee aanlagen dit alles hoorde, zei hij tegen Hem: “Gelukkig is hij die brood zal eten in het Koninkrijk van GOD!”

16. Jezus zei tegen hem: “Een man maakte een groot feestmaal klaar en nodigde veel mensen uit.

17. Hij zond zijn dienaar uit tegen de tijd van het feestmaal om tegen de genodigden te zeggen: ‘Zie, alles staat voor jullie klaar. Kom!’

18. Toen begon elk van hen zich te verontschuldigen. De eerste zei tegen hem: ‘Ik heb een akker gekocht, ik moet die gaan bekijken. Ik verzoek U om mij voor verontschuldigd te houden!’

19. Een ander zei: ‘Ik heb vijf span ossen gekocht en moet die gaan keuren. Ik verzoek U om mij voor verontschuldigd te houden!’

20. En weer een ander zei: ‘Ik ben net getrouwd en daarom kan ik niet komen!’

21. Die dienaar kwam en vertelde deze dingen aan zijn heer. Toen werd de heer van het huis kwaad en zei tegen zijn dienaar: ‘Ga snel naar de pleinen en de straten van de stad en breng de armen, misvormden, verlamden en blinden hier!’

22. De dienaar zei: ‘Mijn heer, het is gebeurd zoals u geboden heb en nog is er plaats.’

23. De heer zei tegen zijn dienaar: ‘Ga naar de wegen en de paden en dwing hen om binnen te komen, opdat mijn huis vol zal zijn,

Het volgen van Jezus

24. want Ik zeg jullie dat geen van die mannen, die genodigd waren, aan mijn maaltijd zullen deelnemen!’”

25. Terwijl er grote menigten met Hem meeliepen, keerde Hij zich om en zei tegen hen:

26. “Wie tot Mij komt en zijn vader en zijn moeder, zijn broers en zijn zussen, zijn vrouw en zijn kinderen en zelfs zichzelf niet haat, kan mijn discipel niet zijn.

27. Wie niet zijn kruis draagt en achter Mij komt, kan mijn discipel niet zijn.

28. Want wie van jullie, die een toren wil bouwen, gaat niet eerst zitten om de kosten te berekenen, of hij genoeg heeft om het werk af te maken,

29. opdat niet, wanneer hij het fundament gelegd heeft, maar de bouw niet kan afmaken, allen die het zien hem zullen uitlachen

30. en zeggen: ‘Deze man is begonnen met bouwen, maar heeft het niet kunnen afmaken.’

31. Of welke koning trekt ten strijde om met een andere koning oorlog te voeren, zonder eerst na te denken of hij met tienduizend man op kan tegen degene die met twintigduizend man tegen hem optrekt?

32. Zo niet, dan zendt hij gezanten uit, terwijl die koning nog ver weg is, en smeekt hem om vrede.

De gelijkenis van het zout

33. Zo kan ook niemand van jullie die niet afstand doet van alles wat hij bezit, mijn discipel zijn.”

34. “Zout is goed, maar als zelfs zout smakeloos wordt, waarmee zal het dan gezouten worden?

35. Het is ongeschikt voor het land en ongeschikt voor de mesthoop. Men gooit het weg. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen.”

»