Logo
🔍

Lukas 14 VB

« Jezus op bezoek bij een Farizeeër

1. Toen Jezus op een sabbat het huis binnenging van een van de leiders van de Farizeeërs om bij hem de maaltijd te gebruiken, letten ze scherp op Hem.

2. Er kwam iemand voor Hem staan die aan waterzucht leed.

3. Jezus zei tegen de wetgeleerden en de Farizeeërs: "Is het toegestaan op de sabbat iemand te genezen?"

4. Maar ze zwegen. Daarop nam Jezus de hand van de zieke, genas hem en liet hem gaan.

5. En Hij zei tegen hen: "Wie van jullie zou, als zijn ezel of os in een waterput valt, hem er niet onmiddellijk uittrekken, al is het de sabbatsdag?"

6. Daar wisten ze niets op te antwoorden.

7. Jezus vertelde de gasten een gelijkenis, omdat Hij merkte dat ze de ereplaatsen uitkozen.

8. Hij zei: "Wanneer je op een bruiloft bent uitgenodigd, ga dan niet op de ereplaats aanliggen, want misschien is er iemand uitgenodigd die meer aanzien geniet dan jij.

9. Dan zal de gastheer naar je toe komen en tegen je zeggen: 'Wil deze plaats maar aan hem afstaan.' Beschaamd zou je dan naar een overgebleven plaats aan het eind van de tafel moeten gaan.

10. Maar als je wordt uitgenodigd, neem dan aan het eind van de tafel plaats, zodat je gastheer wanneer hij binnenkomt tegen je kan zeggen: 'Vriend, kom wat meer naar voren.' Dan zal dat een eer voor je zijn tegenover de andere gasten.

11. Ieder die zichzelf verheft, zal worden vernederd, maar wie zich nederig opstelt, zal worden geëerd."

12. Hij zei ook tegen zijn gastheer: "Als je 's middags of 's avonds een feestmaal houdt, nodig dan niet je vrienden, je broers, je familie of je rijke buren uit, met de bedoeling dat zij jou een volgende keer zullen uitnodigen, zodat je wordt beloond.

13. Maar als je een feestmaal wilt houden, nodig dan armen, verminkten, kreupelen en blinden uit.

De gelijkenis van het feestmaal

14. Dan zul je gezegend zijn, want zij kunnen niets voor je terugdoen; je zult ervoor worden beloond op de dag dat de rechtvaardigen uit de dood opstaan."

15. Toen een van de andere gasten dat hoorde, zei hij tegen Jezus: "Gezegend is wie brood eet in het Koninkrijk van God!"

16. Maar Jezus zei tegen hem: "Iemand bereidde een groot feestmaal en nodigde veel gasten uit.

17. Toen het zover was dat de maaltijd kon beginnen, zond hij zijn dienaar uit om de genodigden te zeggen: 'Kom, want alles staat klaar.'

18. Maar ze begonnen zich allemaal te verontschuldigen. De eerste zei tegen de dienaar: 'Ik heb een akker gekocht en die moet ik nu gaan bekijken. Ik vraag u mij te verontschuldigen.'

19. De volgende zei: 'Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze nu keuren. Ik vraag u mij te verontschuldigen.'

20. Weer een ander zei: 'Ik ben net getrouwd, daarom kan ik niet komen.'

21. De dienaar keerde terug en bracht verslag uit aan zijn heer. De heer des huizes werd woedend en zei tegen zijn dienaar: 'Ga onmiddellijk naar de straten en stegen van de stad en breng alle armen, verminkten, kreupelen en blinden hier.'

22. De dienaar zei: 'Heer, uw bevel is uitgevoerd, maar er is nog steeds plaats.'

23. De heer zei tegen hem: 'Ga dan naar de wegen en de paden buiten de stad en dwing de mensen te komen, want mijn huis moet vol worden.

Jezus volgen

24. Want ik zeg je dat geen van die mannen die uitgenodigd waren, van mijn maaltijd zal proeven.' "

25. Er liepen grote drommen mensen met Jezus mee. Hij draaide Zich naar hen om en zei:

26. "Als iemand naar Mij toe komt, maar niet volledig afstand doet van zijn vader en moeder, vrouw en kinderen, broers en zussen, ja, zelfs van zijn eigen leven, kan hij niet mijn leerling zijn.

27. Wie niet zijn kruis draagt en Mij volgt, kan geen leerling van Mij zijn.

28. Als iemand van jullie een toren wil gaan bouwen, zal hij toch eerst rustig de kosten berekenen om te zien of hij in staat is het werk te voltooien?

29. Want als hij het fundament gelegd heeft en dan ontdekt dat hij de toren niet kan afmaken, zal iedereen die dat ziet hem bespotten

30. en zeggen: 'Ha, die man begon te bouwen, maar kon het niet afmaken!'

31. En als een koning tegen een andere koning ten strijde trekt, zal hij toch eerst rustig overleggen of hij bij machte is met zijn tienduizend man de strijd aan te binden met iemand die met twintigduizend man komt?

32. Als dat niet het geval is, stuurt hij gezanten terwijl die ander nog ver weg is en vraagt wat de vredesvoorwaarden zijn.

33. Zo kan dus niemand van jullie mijn leerling zijn, als hij niet alles wat hij heeft, opgeeft.

34. Zout is goed, maar als het smakeloos wordt, waarmee is het dan nog zout te maken?

35. Het deugt nergens meer voor, ook niet voor de akker of de mestkuil: het wordt weggegooid. Heb je oren, zorg dan dat je hoort!"

»