Logo
🔍

Lukas 20 VB

« Een strikvraag

1. Op een van deze dagen dat Jezus in de tempel aan het volk onderricht gaf en hun het goede nieuws verkondigde, kwamen ook de opperpriesters en de schriftgeleerden er met de oudsten bij staan.

2. Ze zeiden tegen Hem: "Zeg ons eens: met welke bevoegdheid doet U deze dingen en wie heeft U die bevoegdheid gegeven?"

3. Hij antwoordde: "Ik zal jullie ook een vraag stellen.

4. Zeg Mij: de doop van Johannes, kwam die van de hemel, of van de mensen?"

5. Ze overlegden met elkaar en zeiden: "Als we zeggen: 'Van de hemel,' zal Hij zeggen: 'Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?'

6. Maar als we zeggen: 'Van de mensen,' zal het volk ons stenigen, want zij zijn ervan overtuigd dat Johannes een profeet was."

7. En ze antwoordden dat ze niet wisten waar Johannes' doop vandaan kwam.

De gelijkenis van de wijngaard

8. Jezus antwoordde: "Dan zeg Ik jullie ook niet met welke bevoegdheid Ik deze dingen doe."

9. En Jezus vertelde het volk de volgende gelijkenis: "Een man plantte een wijngaard, verpachtte die aan wijnboeren en vertrok voor lange tijd naar het buitenland.

10. Toen het er de tijd voor was, stuurde hij een dienaar naar de wijnboeren om voor hem zijn deel van de oogst van de wijngaard van hen in ontvangst te nemen. Maar de wijnboeren sloegen hem en stuurden hem met lege handen weg.

11. Hij stuurde een andere dienaar, maar ook hij werd door hen geslagen, vernederd en met lege handen weggestuurd.

12. Hij stuurde nog een derde, maar ze mishandelden ook hem en gooiden hem de wijngaard uit.

13. Toen zei de eigenaar van de wijngaard: 'Wat zal ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon sturen. Wanneer ze hem zien, zullen ze voor hem misschien ontzag hebben.'

14. Maar toen de wijnboeren hem zagen, overlegden ze met elkaar: 'Hij is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden, dan is de erfenis voor ons.'

15. En ze sleepten hem de wijngaard uit en doodden hem. Wat zal de eigenaar van de wijngaard nu met hen doen?

16. Hij zal komen, die wijnboeren doden en de wijngaard aan anderen verpachten." Toen ze dat hoorden, zeiden ze: "Dat nooit!"

17. Maar Jezus keek hen aan en zei: "Wat betekent dan wat er geschreven staat: 'De steen die de bouwlieden afkeurden is de hoeksteen geworden.

18. En ieder die over deze steen valt, zal worden verpletterd, en op wie hij valt, zal worden vermorzeld'?"

Strikvraag over de belasting

19. De opperpriesters en de schriftgeleerden hadden Hem graag op dat moment opgepakt, want ze begrepen dat Hij hen bedoelde met deze gelijkenis. Maar ze waren bang voor het volk.

20. Ze hielden Jezus scherp in de gaten en stuurden spionnen eropuit die zich als oprechte mensen voordeden. Ze hoopten Hem in zijn eigen woorden te verstrikken om Hem aan het gezag van de stadhouder te kunnen overleveren.

21. Ze vroegen Hem: "Meester, we weten dat U recht in de leer bent en waarheidsgetrouw Gods weg onderwijst, ongeacht tot wie U spreekt.

22. Wat vindt U, mogen we wel of niet aan de keizer belasting betalen?"

23. Maar Jezus doorzag hun doortraptheid en antwoordde: "Waarom dagen jullie Mij uit?

24. Laat Mij een munt zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift erop?" Ze zeiden: "Van de keizer."

25. Hij zei tegen hen: "Geef dan aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt."

Vraag naar de opstanding uit de dood

26. Ze konden Hem in het bijzijn van het volk op geen enkel woord vangen en verbijsterd over zijn antwoord zwegen ze.

27. Er kwamen enkele Sadduceeërs naar Hem toe – Sadduceeërs ontkennen dat er een opstanding uit de dood is – en vroegen Hem:

28. "Meester, Mozes heeft ons voorgeschreven: 'Als een man een vrouw heeft en kinderloos sterft, moet zijn broer met de vrouw trouwen om nageslacht te verwekken voor zijn overleden broer.'

29. Nu waren er zeven broers. De eerste trouwde een vrouw, maar stierf kinderloos.

30. De tweede trouwde met haar, maar ook hij stierf kinderloos.

31. De derde ook. Alle zeven deden dat en stierven kinderloos.

32. Als laatste van allemaal stierf ook de vrouw.

33. Wiens vrouw zal zij dan zijn bij de opstanding uit de dood? Alle zeven hebben haar immers tot vrouw gehad."

34. Jezus antwoordde: "De mensen die bij deze wereld horen, huwen en worden ten huwelijk gegeven.

35. Maar wie waardig bevonden worden deel te hebben aan de komende wereld en aan de opstanding uit de dood, huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven.

36. Want ze kunnen ook niet meer sterven, omdat ze als de engelen zijn. Ze zijn kinderen van God, omdat ze deelhebben aan de opstanding.

37. Dat de doden zullen worden opgewekt heeft ook Mozes duidelijk gemaakt bij de doornstruik, waar hij de Heer 'de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob' noemde.

38. God is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem leven ze allemaal."

39. Enkele schriftgeleerden zeiden: "Meester, dat hebt U goed gezegd."

De Zoon van David

40. En ze durfden Hem niets meer te vragen.

41. En Jezus vroeg hun: "Waarom wordt er gezegd dat de Christus de Zoon van David is?

42. David zegt zelf in het boek van de Psalmen: 'De Heer heeft tegen mijn Heer gezegd:

43. Neem plaats aan mijn rechterhand, totdat Ik je vijanden als voetenbank onder je voeten heb gelegd.'

Waarschuwing tegen de schriftgeleerden

44. David noemt Hem 'Heer'. Hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?"

45. Ten aanhoren van de hele menigte zei Jezus tegen zijn leerlingen:

46. "Kijk uit voor de schriftgeleerden, die graag in mooie gewaden rondlopen, die ervan houden op de markten gegroet te worden en in de synagogen en bij de maaltijden op de ereplaatsen te zitten,

47. die de huizen van de weduwen verslinden en voor de schijn lange gebeden bidden. Zij zullen een zwaarder oordeel ontvangen!"

»