Logo
🔍

Lukas 23 EBV24

« Pilatus ondervraagt Jezus

1. Heel hun vergadering stond op en zij brachten Hem bij Pilatus.

2. Zij begonnen Hem te beschuldigen en zeiden: “Wij hebben vastgesteld dat Deze ons volk verleidt en verbiedt om de hoofdelijke belasting aan de keizer te geven en dat Hij van Zichzelf zegt, dat Hij de Koning, de Christus, is!”

3. Pilatus vroeg Hem en zei tegen Hem: “Bent U de Koning van de Joden?” Hij antwoordde hem: “U zegt het!”

4. Pilatus zei tegen de menigte en de overpriesters: “Ik vind geen reden tot een aanklacht tegen deze Man!”

5. Maar zij schreeuwden en zeiden: “Hij hitst ons volk op en brengt zijn leer in heel Judea. Hij is daarmee in Galilea begonnen tot hier toe.”

6. Toen Pilatus de naam ‘Galilea’ hoorde, vroeg hij of de man een Galileeër was.

Jezus voor Herodus

7. Toen hij begreep dat Hij onder het gezag van Herodes viel, zond hij Hem naar Herodes, omdat die in die dagen in Jeruzalem was.

8. Toen Herodes Jezus zag, was hij erg verheugd, want hij wilde Hem al heel lang zien, omdat hij veel over Hem gehoord had en hij hoopte een teken van Hem te zien.

9. Hij stelde Hem tal van vragen, maar Jezus gaf geen enkel antwoord.

10. De overpriesters en de schriftgeleerden stonden op en beschuldigden Hem heftig.

11. Herodes, samen met zijn soldaten, behandelde Hem vol minachting en toen hij Hem bespot had, deed Hij Hem een purperen overkleed aan en zond Hem naar Pilatus.

Jezus ter dood veroordeeld

12. Op die dag raakten Pilatus en Herodes met elkaar bevriend, want daarvóór was er vijandschap tussen hen geweest.

13. Toen riep Pilatus de overpriesters en de leiders van het volk bijeen en zei tegen hen:

14. “Jullie hebben deze Man bij mij gebracht als iemand die jullie volk misleidt. Zie, ik heb Hem voor jullie ogen ondervraagd en heb deze Man in geen enkel opzicht schuldig bevonden aan dat waarvan jullie Hem beschuldigen.

15. Ook Herodes niet, want ik heb Hem naar hem toegestuurd, en zie, Hij heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat.

16. Ik zal Hem geselen en Hem vervolgens vrijlaten.”

17. Het was namelijk de gewoonte om op het Feest iemand voor hen vrij te laten.

18. Maar heel de menigte schreeuwde en zei: “Weg met Hem! Laat Bar-Abbas voor ons vrij!”

19. Dat was iemand die, vanwege een opstand en een moord die in die stad gepleegd was, in de gevangenis geworpen was.

20. Opnieuw sprak Pilatus met hen, omdat hij Jezus wilde vrijlaten.

21. Maar zij schreeuwden en zeiden: “Kruisig Hem, kruisig Hem!”

22. Voor de derde keer zei hij tegen hen: “Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? Ik heb geen misdaad in Hem gevonden die de dood verdient. Ik zal Hem daarom geselen en vrijlaten!”

23. Zij bleven echter met stemverheffing bij hem aandringen en eisten dat zij Hem zouden mogen kruisigen. Hun stemmen en die van de overpriesters wonnen het.

24. Daarop gaf Pilatus bevel om hun eis in te willigen.

De weg naar het kruis

25. Hij liet voor hen diegene vrij die voor oproer en moord in de gevangenis geworpen was, degene om wie zij gevraagd hadden, maar Jezus leverde hij aan hen uit om hen tevreden te stellen.

26. Terwijl zij Hem wegvoerden, grepen zij Simeon, een man uit Cyrene, die van het veld kwam, en zij legden hem het kruis op om het achter Jezus aan te dragen.

27. Een menigte volk volgde Hem en ook vrouwen, die huilden en over Hem jammerden.

28. Jezus keerde Zich naar hen om en zei: “Dochters van Jeruzalem, huil niet om Mij, maar huil om jullie zelf en om jullie kinderen.

29. Want zie, de dagen komen waarop men zeggen zal: ‘Gelukkig zijn de onvruchtbaren en gelukkig is de moederschoot die niet gebaard heeft en gelukkig zijn de borsten die niet gezoogd hebben!’

30. Dan zullen zij tegen de bergen beginnen te zeggen: ‘Val op ons!’, en tegen de heuvels: ‘Bedek ons!’

31. Want als zij dit alles met het groene hout doen, wat zal er dan met het verdorde hout gebeuren?”

32. Er kwamen twee anderen met Hem mee om gedood te worden. Dat waren misdadigers.

33. Toen zij bij een plaats aankwamen die ‘De Schedel’ genoemd werd, kruisigden zij Hem daar en ook die misdadigers, de ene aan zijn rechterhand en de andere aan zijn linkerhand.

34. Maar Jezus zei: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!” En zij verdeelden zijn kleren en wierpen het lot erover.

35. Het volk stond te kijken. Ook de leiders bespotten Hem en zeiden: “Anderen heeft Hij gered, laat Hij nu Zichzelf redden als Hij de Christus is, de Uitverkorene van GOD!”

36. Ook de soldaten bespotten Hem, terwijl zij naar Hem toekwamen en Hem azijn aanboden.

37. Zij zeiden: “Als U de Koning van de Joden bent, red dan Uzelf!”

38. Er was ook een opschrift boven Hem, geschreven in het Grieks, Latijn en Hebreeuws: ‘Dit is de Koning van de Joden’.

39. Eén van de misdadigers, die met Hem gekruisigd waren, lasterde Hem en zei: “Als U de Christus bent, red dan Uzelf en ook ons!”

40. Maar zijn lotgenoot bestrafte hem en zei: “Vrees jij zelfs GOD niet, nu jij ook onder hetzelfde oordeel valt?

41. Wij terecht, want wij verdienen het, want wij worden gestraft overeenkomstig onze daden, maar Hij heeft niets kwaads gedaan!”

42. Daarop zei hij tegen Jezus: “Mijn Heer, denk aan mij als U in uw Koninkrijk komt!”

De dood van Jezus

43. Jezus zei tegen hem: “Voorwaar, Ik zeg je, dat je vandaag met Mij in het paradijs zult zijn!”

44. Het was ongeveer het zesde uur, dat is het middaguur, en er kwam duisternis over heel het land tot het negende uur, dat is drie uur ’s middags.

45. De zon werd verduisterd en het voorhangsel van de Tempel werd doormidden gescheurd.

46. Jezus riep met luide stem: “Mijn Vader, in uw handen leg Ik mijn Geest!” Toen Hij dit gezegd had, gaf Hij de geest.

47. Toen de hoofdman over honderd zag wat er gebeurd was, verheerlijkte hij GOD en zei: “Werkelijk, deze Mens was rechtvaardig!”

48. Al de menigten die voor dit schouwspel waren samengestroomd, sloegen zich op de borst toen zij zagen wat er gebeurd was en ze gingen naar huis.

Het graf van Jezus

49. Alle bekenden van Jezus, ook de vrouwen, die met Hem uit Galilea meegekomen waren, stonden op afstand en zagen dit alles.

50. Een man met de naam Jozef, een lid van de Raad, afkomstig uit Ramta, een stad in Judea, die een goed en rechtvaardig man was,

51. had niet ingestemd met hun beslissing en hun handelwijze. Hij verwachtte het Koninkrijk van GOD.

52. Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus.

53. Hij nam het van het kruis af, wikkelde het in linnen en legde het in een in de rots uitgehouwen graf, waarin nog nooit iemand was neergelegd.

54. Het was de dag van de Voorbereiding en de sabbat zou beginnen.

55. De vrouwen, die met Hem uit Galilea meegekomen waren, kwamen dichterbij. Zij zagen het graf en hoe zijn lichaam werd neergelegd.

56. Daarop keerden zij terug en maakten specerijen en balsemolie klaar, maar op de sabbat rustten zij overeenkomstig het gebod.

»