Lukas 6 VB
1. Op de tweede sabbat na het Pesach liep Jezus door een korenveld. Zijn leerlingen plukten aren, wreven tussen hun handen de graankorrels eruit en aten die op.
2. Enkele Farizeeërs zeiden tegen hen: "Waarom doen jullie iets wat op de sabbat niet is toegestaan?"
3. Jezus antwoordde: "Hebben jullie dan niet gelezen wat David gedaan heeft toen hij en zijn mannen honger hadden?
4. Hoe hij het huis van God is binnengegaan en de toonbroden heeft meegenomen en met zijn mannen heeft opgegeten, terwijl uitsluitend de priesters daarvan mogen eten?"#6:4 zie 1 Sam 21:1-6 | Lev 24:9
Genezing op de sabbat5. En Hij zei tegen hen: "De Mensenzoon is ook Heer over de sabbat."
6. Op een andere sabbat ging Hij een synagoge in om onderricht te geven. Daar was een man aanwezig met een verschrompelde rechterhand.
7. De schriftgeleerden en de Farizeeërs letten scherp op Hem, om te zien of Hij hem op de sabbat zou genezen, zodat ze Hem zouden kunnen aanklagen.
8. Maar Hij wist wat ze van plan waren en zei tegen de man met de verschrompelde hand: "Kom eens hier in het midden staan." De man stond op en kwam.
9. Daarop zei Jezus tegen hen: "Ik heb een vraag voor jullie. Is het op de sabbat toegestaan goed te doen, of kwaad te doen? Een leven te redden, of een leven te vernietigen?"
10. Nadat Hij de omstanders allemaal had aangekeken, zei Hij tegen de man: "Steek je hand uit." De man deed dat, en de hand genas en werd net zo gezond als de andere.
Aanstelling van de twaalf11. Ze werden razend van woede en beraadslaagden met elkaar wat ze met Jezus zouden doen.
12. In die tijd ging Jezus op een keer naar de berg om te bidden. De hele nacht bad Hij tot God.
13. Toen de dag aanbrak, riep Hij zijn leerlingen bij Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde.
14. Dat waren: Simon, die Hij ook Petrus noemde; diens broer Andreas; verder Jakobus en Johannes, Filippus, Bartolomeüs,
15. Matteüs en Tomas; Jakobus, de zoon van Alfeüs; Simon, die Kananeüs werd genoemd;
16. Judas, de zoon van Jakobus, en Judas Iskariot, die de verrader werd.
17. Hij daalde met hen de berg af en kwam op een vlakte. Daar bevonden zich een aantal leerlingen van Hem en een grote menigte uit heel Judea en Jeruzalem en uit de kuststreek van Tyrus en Sidon.
18. Ze waren gekomen om Hem te horen en om van hun ziekten te worden genezen. Ook waren er mensen die gekweld werden door onreine geesten; en ze werden genezen.
Lessen en waarschuwingen19. De hele menigte probeerde Hem aan te raken, omdat er kracht van Hem uitging en Hij iedereen genas.
20. Jezus keek de kring van zijn leerlingen rond en zei: "Gezegend zijn jullie die arm zijn, want voor jullie is het Koninkrijk van God.
21. Gezegend zijn jullie die nu honger hebben, want jullie zullen verzadigd worden. Gezegend zijn jullie die nu treuren, want jullie zullen lachen.
22. Gezegend zijn jullie als de mensen jullie haten, verstoten en belasteren en je goede naam besmeuren omwille van de Mensenzoon.
23. Verheug je als dat gebeurt en spring van vreugde, want in de hemel wacht jullie een grote beloning. Hetzelfde deden immers hun voorvaders met de profeten.
24. Maar wee jullie die rijk zijn, want jullie hebben je troost al!
25. Wee jullie die verzadigd zijn, want jullie zullen honger hebben. Wee jullie die nu lachen, want jullie zullen treuren en weeklagen.
Houding naar vijanden26. Wee jullie als alle mensen met waardering over jullie spreken, want hetzelfde deden immers hun voorvaders met de valse profeten."
27. "Maar tegen jullie die luisteren zeg Ik: heb je vijanden lief, wees goed voor wie jou haten.
28. Zegen wie jou vervloeken en bid voor wie jou slecht behandelen.
29. Als iemand je op de ene wang slaat, keer hem dan ook de andere toe. Als iemand jou je mantel afneemt, weerhoud hem dan niet ook je kleed te nemen.
30. Als iemand je om iets vraagt, geef het hem dan, en als iemand je iets afneemt, vraag het dan niet terug.
31. En behandel andere mensen zoals je zelf behandeld zou willen worden.
32. Als je liefhebt wie jou liefhebben, is dat dan prijzenswaardig? Ook zondaars hebben lief wie hen liefhebben.
33. En als je goed bent voor wie goed zijn voor jou, is dat dan prijzenswaardig? Ook zondaars doen dat.
34. En als je uitleent aan degenen van wie je het ook terug kunt verwachten, is dat dan prijzenswaardig? Ook zondaars lenen uit aan andere zondaars om weer evenveel terug te krijgen.
35. Nee, heb je vijanden lief en wees goed voor hen. Leen uit zonder het terug te verwachten. Dan staat je een grote beloning te wachten en zullen jullie kinderen van de Allerhoogste zijn, want ook Hij is goed voor de ondankbare en slechte mensen.
36. Wees dus barmhartig, net zoals jullie Vader barmhartig is.
37. Oordeel niet, dan zul je niet geoordeeld worden. Veroordeel niet, dan zul ook jij niet veroordeeld worden. Laat los, dan zul ook jij losgelaten worden.
Balk en splinter38. Geef, dan zal er ook aan jou gegeven worden: een goed gevulde, aangedrukte, geschudde, overlopende maatbeker zal je worden toebedeeld. Want met de maatstaf waarmee jullie meten, zullen ook jullie gemeten worden."
39. En Jezus vertelde hun een gelijkenis: "Kan een blinde een blinde leiden? Zullen ze niet samen in een kuil vallen?
40. Een leerling staat niet boven zijn leermeester; maar wie alles heeft geleerd, is gelijk aan zijn leermeester.
41. Waarom let je op de splinter in het oog van een ander, maar schenk je geen aandacht aan de balk in je eigen oog?
Boom en vrucht42. Hoe kun je tegen die ander zeggen: 'Vriend, laat mij die splinter uit je oog halen,' als je de balk in je eigen oog niet wilt zien? Huichelaar, haal eerst de balk uit je eigen oog, en pas dan zie je scherp genoeg om de splinter uit het oog van de ander te halen."
43. "Want er bestaat geen goede boom die slechte vrucht voortbrengt, en geen slechte boom die goede vrucht voortbrengt.
44. Elke boom is te herkennen aan zijn vrucht. Men plukt immers geen vijgen van een doornstruik en men oogst geen druiven van een distel.
Het fundament45. Een goed mens brengt het goede voort uit zijn voorraad goede dingen in zijn hart, maar een slecht mens het kwade uit zijn voorraad kwade dingen in zijn hart. Want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over."
46. "Waarom noemen jullie Mij 'Heer, Heer', terwijl jullie niet doen wat Ik zeg?
47. Ieder die naar Mij toe komt en mijn woorden hoort en ze ook doet – Ik zal jullie laten zien op wie hij lijkt.
48. Hij lijkt op een man die een huis bouwde en eerst een diep gat groef en het fundament van zijn huis op de rots legde. Toen er een overstroming kwam en het water tegen het huis sloeg, bracht dat het huis niet aan het wankelen, omdat het op de rots was gebouwd.#6:48 vgl Ps 31:3c
49. Maar wie mijn woorden hoort en ze niet doet, lijkt op een man die een huis bouwde op de grond, zonder enig fundament. Toen het water tegen het huis sloeg, stortte het onmiddellijk volledig in."