Maleachi 1 EBV24
1. Het dreigende oordeel. Het woord van de HEERE tot Israël door de dienst van Maleachi.
2. “Ik heb jullie liefgehad, zegt de HEERE, maar jullie zeggen: ‘Waarin hebt U ons liefgehad?’ Was Ezau niet de broer van Jakob, spreekt de HEERE, en Jakob heb Ik liefgehad
3. maar Ezau heb Ik gehaat. Zijn bergen heb ik tot een woeste streek gemaakt en zijn erfdeel heb ik aan de jakhalzen van de woestijn gegeven.
4. Al zegt Edom: ‘Wij zijn verwoest, maar wij zullen de puinhopen weer herbouwen!’, zo zegt de HEERE van de legermachten: Herbouwen zullen ze, maar Ik zal afbreken en men zal hen noemen: ‘Het grondgebied van de boze!’, en: ‘Het volk waarop de HEERE tot in eeuwigheid toornig is!’
Het gebrek aan ontzag voor de heiligheid van de HEERE5. Jullie ogen zullen het zien en jullie zullen zeggen: ‘Groot is de HEERE over het grondgebied van Israël!’”
6. “Een zoon eert zijn vader en een dienaar zijn heer. Als Ik dan Vader ben, waar is mijn eer? En als Ik Heer ben, waar is dan de vrees voor Mij?’, zegt de HEERE van de legermachten, tegen jullie, priesters, die mijn Naam minachten. Maar jullie zeggen: ‘Waardoor verachten wij uw Naam?’
7. Jullie brengen onrein brood op mijn altaar en zeggen: ‘Waarmee verontreinigen wij U?’ Doordat jullie zeggen: ‘De tafel van de HEERE is verachtelijk.’
8. Want als jullie wat blind is als offer brengen, is dat geen kwaad? En als jullie wat kreupel of wat ziek is brengen, is dat dan geen kwaad? Breng het eens bij jullie landvoogd. Zal hij jou goedgezind zijn of zal hij je ter wille zijn?, zegt de HEERE van de legermachten.
9. Nu dan, smeek toch voor het aangezicht van God, dat Hij ons genadig zal zijn! Maar dit is door jullie hand gebeurd. Zal Hij dan één van jullie gunstig gezind zijn?, zegt de HEERE van de legermachten.
10. Wie van jullie doet nu eens de deuren dicht, zodat zij niet meer voor niets mijn altaar aansteken. Ik heb geen welgevallen aan jullie, zegt de HEERE van de legermachten, en ook het spijsoffer uit jullie hand behaagt Mij niet.
11. Want vanwaar de zon opgaat tot waar zij ondergaat, zal mijn Naam groot zijn onder de volken en op iedere plaats zal een reukoffer voor mijn Naam worden gebracht en een rein spijsoffer, want mijn Naam zal groot zijn onder de volken, zegt de HEERE van de legermachten,
12. maar jullie ontheiligen die Naam, doordat jullie zeggen: ‘De tafel van mijn Heer is besmeurd en de opbrengst ervan, zijn spijs, is verachtelijk!’
13. En jullie zeggen ook: ‘Zie, wat een moeite!’, maar jullie zelf hebben er de neus voor opgehaald, zegt de HEERE van de legermachten. Jullie brengen wat geroofd is en wat kreupel en ziek is, brengen jullie als spijsoffer. Zou dat Mij uit jullie hand behagen?, zegt de HEERE.
14. Vervloekt is de bedrieger, die een mannetjesdier in zijn kudde heeft en dat vrijwillig heeft beloofd, maar dan wat geschonden is aan mijn Heer offert! Want Ik ben een groot Koning, zegt de HEERE van de legermachten, en mijn Naam is ontzagwekkend onder de volken.”