Logo
🔍

Markus 5 VB

« Een man bevrijd van demonen

1. Ze bereikten de overkant van het meer, de streek van de Gadarenen.

2. Zodra Jezus van boord ging, kwam er uit de rotsgraven een man op Hem af die in de macht was van een onreine geest.

3. Hij woonde in de rotsgraven en kon door niemand in bedwang gehouden worden, zelfs niet met ketenen.

4. Hij was wel meerdere malen met ketenen en voetboeien vastgezet, maar dan verbrak hij de ketenen en sloeg de voetboeien stuk. Niemand was bij machte hem te bedwingen.

5. En altijd, dag en nacht, doolde hij rond in de bergen en tussen de rotsgraven. Hij liep daar te schreeuwen en sloeg zichzelf met stenen.

6. Toen deze man Jezus in de verte zag, rende hij op Hem af, wierp zich voor Hem neer en schreeuwde:

7. "Wat wilt U van mij, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer U bij God mij niet te pijnigen!"

8. Want Jezus had tegen hem gezegd: "Onreine geest, verlaat deze man!"

9. En Hij vroeg hem: "Hoe heet je?" Hij antwoordde: "Ik heet Legioen, want wij zijn met velen."

10. En hij smeekte Hem hen niet uit die streek te verdrijven.

11. Nu liep er daar op de berghelling een grote kudde varkens te wroeten.

12. En de demonen smeekten Jezus: "Stuur ons naar die varkens, sta ons toe dat we daarin gaan!"

13. Jezus stond hun dat onmiddellijk toe. De onreine geesten verlieten de man en trokken de varkens in. Daarop stormde de kudde – ongeveer tweeduizend dieren – de steile berghelling af, het meer in, en verdronk.

14. De varkenshoeders sloegen op de vlucht en vertelden in de stad en de streek wat er gebeurd was. Daarop gingen de mensen kijken wat er aan de hand was.

15. Ze kwamen bij Jezus en zagen de man die in de macht van het leger demonen was geweest, aangekleed en goed bij zijn verstand bij Jezus zitten. En ze werden bang.

16. Degenen die het hadden zien gebeuren, vertelden hun wat er met de bezetene en met de varkens was gebeurd.

17. Daarop begonnen de mensen Hem dringend te vragen hun gebied te verlaten.

18. Toen Jezus in de boot stapte, vroeg de man die bezeten geweest was Hem, of hij met Hem mee mocht gaan.

19. Maar Jezus wees dat af en zei tegen hem: "Ga naar huis, naar je familie, en vertel hun wat voor grote dingen de Heer voor je heeft gedaan, hoe Hij Zich over je ontfermd heeft."

Genezing van een zieke vrouw – opwekking van een gestorven meisje

20. En de man vertrok en begon in de hele Dekapolis bekend te maken wat voor grote dingen Jezus voor hem had gedaan. Iedereen was verbijsterd.

21. Toen Jezus opnieuw naar de overkant was gevaren, verzamelde zich daar een grote menigte bij Hem. Hij was bij het meer.

22. Een van de leiders van de synagoge, Jaïrus, kwam naar Jezus en toen hij Hem zag, wierp hij zich aan zijn voeten neer en smeekte Hem:

23. "Mijn dochtertje ligt op sterven. Kom alstublieft en leg haar de handen op, dan zal ze gered zijn en in leven blijven."

24. Jezus ging met hem mee, gevolgd door een grote menigte die zich bij Hem verdrong.

25. En een vrouw die al twaalf jaar bloed verloor,

26. en veel had doorstaan van allerlei dokters, en al haar geld daaraan uitgegeven had zonder dat het iets had geholpen – ze was er eerder nog slechter aan toe –

27. had over Jezus gehoord. Ze drong zich door de menigte heen en raakte van achteren zijn kleed aan.

28. Want ze zei bij zichzelf: "Als ik zijn kleren maar kan aanraken, zal ik genezen."

29. Onmiddellijk hield de vloeiing op en ze merkte aan haar lichaam dat ze van haar kwaal genezen was.

30. Jezus merkte onmiddellijk dat er kracht van Hem was uitgegaan. Hij draaide Zich om in de menigte en vroeg: "Wie heeft mijn kleren aangeraakt?"

31. Zijn leerlingen zeiden tegen Hem: "U ziet dat de menigte zich bij U verdringt, en U vraagt wie U heeft aangeraakt?"

32. Maar Jezus keek rond om te zien wie het geweest was.

33. De vrouw beefde van angst, omdat ze wist wat er met haar was gebeurd. Ze wierp zich voor Hem neer en vertelde Hem de hele waarheid.

34. Hij zei tegen haar: "Dochter, je geloof heeft je gered. Ga in vrede en wees genezen van je kwaal."

35. Terwijl hij nog sprak, kwamen mensen de leider van de synagoge zeggen: "Uw dochtertje is gestorven. Waarom zou u de Meester nog lastig vallen."

36. Zodra Jezus hoorde wat er gezegd werd, zei Hij tegen de leider van de synagoge: "Wees niet bang, geloof alleen."

37. Hij stond alleen Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus, toe om mee te gaan, verder niemand.

38. Hij kwam bij het huis van Jaïrus en zag daar alle drukte van weeklagende en jammerende mensen.

39. Hij ging naar binnen en zei tegen hen: "Waarom maken jullie zo'n misbaar en weeklagen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt."

40. Ze lachten Hem uit. Maar toen Hij hen allemaal had weggestuurd, ging Hij met de vader en moeder van het kind en de meegekomen leerlingen de kamer in waar het kind lag.

41. Hij nam de hand van het meisje en zei tegen haar: "Talita, koemi." Vertaald is dat: 'Meisje, Ik zeg je: sta op!'

42. Onmiddellijk stond het meisje op en liep, want ze was twaalf jaar. Ze raakten buiten zichzelf van verbijstering.

43. Jezus drukte hun op het hart het aan niemand te laten weten. En Hij zei hun het kind iets te eten te geven.

»