Markus 7 NBG51
1. En de Farizeeën verzamelden zich bij Hem met sommige van de schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren.
2. En toen zij zagen, dat sommige van zijn discipelen met onreine, dat is ongewassen, handen hun brood aten –
3. want de Farizeeën en al de Joden eten niet zonder eerst een handwassing verricht te hebben, daarmede vasthoudende aan de overlevering der ouden,
4. en van de markt komende eten zij niet dan na zich gereinigd te hebben; en vele andere dingen zijn er, waaraan zij zich volgens overlevering houden, bijvoorbeeld het onderdompelen van bekers en kannen en koperwerk, –
5. toen vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem: Waarom wandelen uw discipelen niet naar de overlevering der ouden, maar eten zij met onreine handen hun brood?
6. Maar Hij zeide tot hen: Terecht heeft Jesaja van u, huichelaars, geprofeteerd, zoals er geschreven staat: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij.
7. Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.
8. Gij verwaarloost het gebod Gods en houdt u aan de overlevering der mensen.
9. En Hij zeide tot hen: Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten werking om úw overlevering in stand te houden.
10. Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven.
11. Maar gij zegt: Indien een mens tot zijn vader of moeder zegt: Het is korban, dat is, offergave, al wat gij van mij hadt kunnen trekken,
12. dan laat gij hem niet toe ook nog maar iets voor zijn vader of moeder te doen.
13. En zo maakt gij het woord Gods krachteloos door uw overlevering, die gij overgeleverd hebt. En dergelijke dingen doet gij vele.
14. En toen Hij de schare wederom tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort allen naar Mij en verstaat wèl:
15. Niets, dat van buiten de mens in hem komt, kan hem onrein maken, maar hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat is het, wat hem onrein maakt.
16. [Indien iemand oren heeft om te horen, die hore.]
17. En toen Hij van de schare thuis kwam, vroegen zijn discipelen Hem naar de gelijkenis.
18. En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten in de mens komt, hem niet onrein kan maken,
19. omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat? En zo verklaarde Hij alle spijzen rein.
20. En Hij zeide: Hetgeen uit de mens naar buiten komt, dat maakt de mens onrein.
21. Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij,
22. diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand.
De Syrofenicische vrouw23. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein.
24. En Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Tyrus. En toen Hij een huis was binnengegaan, wilde Hij niet, dat iemand het wist; maar Hij kon niet verborgen blijven.
25. Want terstond hoorde van Hem een vrouw, wier dochtertje een onreine geest had; en zij kwam tot Hem en viel Hem te voet.
26. Deze vrouw was een Griekse, een Syrofenicische van geboorte.
27. En zij vroeg Hem de boze geest uit haar dochter te drijven. En Hij zeide tot haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden want het is niet goed het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen.
28. Doch zij antwoordde en zeide tot Hem: Zeker, Here, de honden eten immers ook onder de tafel van de kruimels der kinderen.
29. En Hij zeide tot haar: Om dit woord, ga heen, de boze geest is uit uw dochter gevaren.
De genezing van een doofstomme30. En toen zij naar huis gegaan was, vond zij het kind te bed liggen en de boze geest uitgevaren.
31. En toen Hij weder uit het gebied van Tyrus vertrokken was, kwam Hij door Sidon naar de zee van Galilea, midden in het gebied van Dekapolis.
32. En zij brachten tot Hem een dove, die moeilijk sprak, en smeekten Hem deze de hand op te leggen.
33. Hij nam hem terzijde, buiten de schare, en stak zijn vingers in zijn oren, spuwde, raakte zijn tong aan,
34. en Hij zag op naar de hemel en zuchtte en zeide tot hem: Effata, dat is: wordt geopend!
35. En zijn oren werden geopend en terstond werd de band zijner tong los en hij sprak goed.
36. En Hij gebood hun het niemand te zeggen. Maar hoe meer Hij het hun gebood, des te meer maakten zij het ruchtbaar.
37. En zij waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Hij heeft alles wèl gemaakt, ook de doven doet Hij horen en de stommen spreken.