Logo
🔍

Matteüs 12 VB

« Aren plukken op de sabbat

1. In die tijd liep Jezus op een sabbatsdag door een korenveld. Zijn leerlingen hadden honger en begonnen aren te plukken en te eten.

2. Toen de Farizeeërs dat zagen, zeiden ze tegen Hem: "Uw leerlingen doen iets wat op de sabbat niet is toegestaan!"

3. Maar Jezus antwoordde: "Hebben jullie niet gelezen wat David heeft gedaan toen hij en zijn mannen honger hadden?

4. Hoe hij het huis van God is binnengegaan en de toonbroden heeft opgegeten, waar hij en zijn mannen niet van mochten eten, maar uitsluitend de priesters?#12:4 zie 1 Sam 21:1-6 | Lev 24:9

5. En hebben jullie ook niet in de Wet gelezen dat de priesters op de sabbatsdagen in de tempel de sabbat overtreden, maar toch onschuldig zijn?#12:5 zie Num 28:9-10

6. En Ik zeg jullie dat hier Iemand is die meer is dan de tempel.

7. Maar als jullie begrepen hadden wat dit betekent: 'Barmhartigheid verlang Ik, geen offers,' dan zouden jullie geen onschuldige mensen veroordeeld hebben.

Genezing op de sabbat

8. Want de Mensenzoon is ook Heer van de sabbat.

9. Jezus liep verder en ging hun synagoge binnen.

10. Daar was iemand met een verschrompelde hand. Ze vroegen Hem: "Is het toegestaan op de sabbatsdagen iemand te genezen?" Want ze zochten iets om Hem te kunnen aanklagen.

11. Maar Hij zei tegen hen: "Is er iemand onder jullie die, als hij maar één schaap had en dat schaap valt op de sabbatsdag in een put, het niet zou vastgrijpen en eruit trekken?

12. En is een mens niet veel kostbaarder dan een schaap? Daarom is het toegestaan op de sabbatsdagen goed te doen."

13. Vervolgens zei Hij tegen de man: "Steek je hand uit." De man stak zijn hand uit en deze werd net zo gezond als de andere.

De woorden van de profeet Jesaja

14. De Farizeeërs vertrokken en beraadslaagden hoe ze Hem zouden kunnen ombrengen.

15. Maar Jezus wist het en vertrok. Een grote menigte volgde Hem en Hij genas iedereen.

16. Daarbij gebood Hij hun met klem Hem niet bekend te maken,

17. opdat in vervulling zou gaan wat door de profeet Jesaja gezegd is:

18. 'Dit is mijn geliefde dienaar die Ik uitgekozen heb en die Mij met vreugde vervult. Op Hem zal Ik mijn Geest leggen en Hij zal de volken het oordeel aankondigen.

19. Hij zal niet twisten en niet schreeuwen. Hij zal Zich op straat niet laten horen.

20. Een geknakte rietstengel breekt Hij niet af en een walmende olielamp dooft Hij niet uit, totdat Hij het oordeel tot overwinning heeft gebracht.

Jezus en Beëlzebul

21. En op zijn naam zullen de volken hun hoop vestigen.'

22. Er werd iemand bij Hem gebracht die in de macht van een demon was. Hij was blind en kon niet spreken. Jezus genas hem, zodat hij kon zien en spreken.

23. De hele menigte was verbijsterd en de mensen zeiden: "Zou dit niet de Zoon van David zijn?"

24. Maar toen de Farizeeërs dat hoorden, zeiden ze: "Alleen met de hulp van Beëlzebul, de aanvoerder van de demonen, kan Hij de demonen uitdrijven."

25. Jezus kende hun gedachten en zei tegen hen: "Elk koninkrijk waar verdeeldheid heerst, gaat ten onder. En geen stad of koningshuis waar verdeeldheid heerst, kan standhouden.

26. En als de satan de satan uitdrijft, bestrijdt hij zichzelf. Hoe zou zijn rijk dan kunnen standhouden?

27. En als Ik met de hulp van Beëlzebul de demonen uitdrijf, door wie doen jullie zonen het dan? Daarom zullen zij jullie rechters zijn.

28. Maar als Ik door de Geest van God de demonen uitdrijf, is het Koninkrijk van God bij jullie gekomen.

29. Hoe kan iemand het huis van een sterk man binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst de sterke bindt? Pas daarna kan hij zijn huis leegroven.

30. Wie niet vóór Mij is, is tegen Mij. En wie niet met Mij bijeenbrengt, drijft uiteen.

31. Daarom zeg Ik jullie dat de mensen vergeving kunnen krijgen voor elke zonde en elke godslastering, maar wie de Heilige Geest belastert, zal geen vergeving krijgen.

32. Wie kwaadspreekt van de Mensenzoon, zal vergeving krijgen, maar wie kwaadspreekt van de Heilige Geest, zal geen vergeving krijgen, niet in deze wereld en niet in de wereld die nog komt.

33. Verklaar de boom goed, maar dan ook zijn vrucht. Of verklaar de boom slecht, maar dan ook zijn vrucht. Want de boom is te herkennen aan zijn vrucht.

34. Addergebroed, hoe zouden jullie die slecht zijn iets goeds kunnen zeggen? Want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over.

35. Een goed mens brengt het goede voort uit zijn voorraad goede dingen in zijn hart, maar een slecht mens het kwade uit zijn voorraad kwade dingen in zijn hart.

36. Maar Ik zeg jullie dat de mensen op de dag van het oordeel verantwoording zullen moeten afleggen van elk nutteloos woord dat ze hebben uitgesproken.

De vraag om een teken

37. Want op grond van jullie woorden zullen jullie rechtvaardig verklaard worden, en op grond van jullie woorden zullen jullie veroordeeld worden."

38. Daarop reageerden enkele schriftgeleerden en Farizeeërs: "Meester, we zouden graag een teken van U zien."

39. Maar Hij antwoordde: "Een verdorven en trouweloos geslacht vraagt om een teken, maar het zal geen ander teken krijgen dan het teken van de profeet Jona.

40. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.

41. De inwoners van Nineve zullen bij het oordeel opstaan met dit geslacht, en ze zullen dit geslacht veroordelen. Want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en zie, hier is Iemand die meer is dan Jona.

42. De koningin van het Zuiden zal bij het oordeel opstaan met dit geslacht, en ze zal dit geslacht veroordelen. Want zij is van het einde der aarde gekomen om Salomo's wijsheid te horen, en zie, hier is Iemand die meer is dan Salomo.

43. Wanneer een onreine geest uit een mens is weggegaan, dwaalt hij door dorre plaatsen op zoek naar rust, maar hij vindt die niet.

44. Dan zegt hij: 'Ik zal terugkeren naar het huis dat ik verlaten heb.' Wanneer hij daar aankomt, treft hij het leeg, schoongeveegd en opgeruimd aan.

Jezus' familie

45. Vervolgens gaat hij zeven andere geesten halen, nog boosaardiger dan hijzelf, trekt met hen binnen en blijft er met hen wonen. Daardoor is die mens er uiteindelijk nog erger aan toe dan eerst. Zo zal het ook dit verdorven geslacht vergaan."

46. Terwijl Jezus zo tot de menigte sprak, stonden zijn moeder en broers buiten en probeerden Hem te spreken te krijgen.

47. Iemand zei tegen Hem: "Uw moeder en uw broers staan buiten en willen U spreken."

48. Maar Hij antwoordde hem: "Wie zijn mijn moeder en mijn broers?"

49. Met zijn arm gebaarde Hij naar zijn leerlingen en zei: "Zie, zij zijn mijn moeder en mijn broers.

50. Want wie de wil doet van mijn Vader in de hemel, is mijn broer en zus en moeder."

»