Logo
🔍

Matteüs 26 VB

« Jezus' dood nadert

1. Toen Jezus uitgesproken was, zei Hij tegen zijn leerlingen:

2. "Jullie weten dat over twee dagen het Pesach gevierd wordt. Dan wordt de Mensenzoon overgeleverd om te worden gekruisigd."

3. En de opperpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten van het volk kwamen bijeen in het paleis van de hogepriester Kajafas.

4. Ze beraadslaagden hoe ze Jezus met een list gevangen konden nemen en doden.

Een vrouw zalft Jezus' hoofd

5. Maar ze zeiden: "Niet tijdens het feest, opdat er geen opschudding onder het volk ontstaat."

6. Toen Jezus in Betanië was, in het huis van Simon de melaatse,

7. kwam er een vrouw naar Hem toe met een albasten kruikje met kostbare zalfolie. Ze goot de olie over zijn hoofd uit, terwijl Hij aanlag voor de maaltijd.

8. Toen zijn leerlingen dat zagen, zeiden ze verontwaardigd:

9. "Wat een verspilling! Die olie had voor veel geld verkocht kunnen worden. Dan hadden we de opbrengst aan de armen kunnen geven!"

10. Jezus merkte het en zei tegen hen: "Waarom maken jullie deze vrouw verwijten? Want ze heeft iets goeds voor Mij gedaan.

11. De armen hebben jullie immers altijd bij je, maar Mij hebben jullie niet altijd.

12. Toen ze die olie over mijn lichaam uitgoot, deed ze dat voor mijn begrafenis.

Judas verraadt Jezus

13. Ik verzeker jullie: overal ter wereld waar het goede nieuws verkondigd zal worden, zal ter herinnering aan haar ook worden verteld wat zij heeft gedaan."

14. Toen ging een van de twaalf, Judas Iskariot, naar de opperpriesters en vroeg:

15. "Wat geven jullie mij als ik Hem jullie in handen speel?" Ze betaalden hem dertig zilverstukken. hadden gezongen, gingen ze naar de Olijfberg.

Jezus waarschuwt Petrus

30.

31. En Jezus zei tegen hen: "Vannacht zullen jullie Mij allemaal verlaten. Want er staat geschreven: 'Ik zal de herder doden en de schapen van zijn kudde zullen uiteengedreven worden.'

32. Maar nadat Ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie vooruit gaan naar Galilea."

33. Maar Petrus antwoordde: "Al zullen ze U allemaal verlaten, ík zal dat nooit doen!"

34. Jezus zei tegen hem: "Ik verzeker je dat jij vannacht, nog voordat de haan kraait, Mij drie keer zult verloochenen."

In Getsemane

35. Petrus zei tegen Hem: "Al zou ik met U moeten sterven, ik zal U beslist niet verloochenen!" Alle andere leerlingen zeiden hetzelfde.

36. Jezus ging met hen naar een plek die Getsemane werd genoemd en zei daar tegen de leerlingen: "Blijven jullie hier zitten, terwijl Ik verderop ga bidden."

37. Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met Zich mee. Hij werd bedroefd en zeer angstig en zei tegen hen:

38. "Ik ben dodelijk bedroefd. Blijven jullie hier met Mij waken."

39. En Hij liep een eindje verder, wierp Zich neer en bad: "Mijn Vader, laat als het mogelijk is deze beker aan Mij voorbijgaan.#26:39 vgl Jer 25:15-16 Maar laat niet mijn wil, maar uw wil gebeuren."

40. Hij ging naar de leerlingen terug en zag dat ze sliepen. Hij zei tegen Petrus: "Konden jullie niet eens één uur met Mij waken?

41. Waak, en bid dat jullie niet in verzoeking zullen komen. De geest is wel gewillig, maar het lichaam zwak."

42. Voor de tweede keer ging Hij weg en bad opnieuw: "Mijn Vader, als deze beker niet aan Mij voorbij kan gaan en Ik hem moet drinken, laat uw wil dan gebeuren."

43. Toen Hij bij hen terugkwam, zag Hij dat ze weer sliepen, want hun ogen vielen dicht van de slaap.

44. Hij liet hen daar, ging opnieuw weg en bad voor de derde keer hetzelfde gebed.

45. Daarna kwam Hij bij zijn leerlingen terug en zei tegen hen: "Slaap maar en rust uit. Het moment is gekomen: de Mensenzoon wordt overgeleverd aan zondaars.

Jezus laat Zich gevangennemen

46. Sta op, laten we gaan. Degene die Mij verraadt komt eraan."

47. Terwijl Hij nog sprak kwam Judas aanlopen, een van de twaalf. Bij hem was een met zwaarden en knuppels bewapende menigte, gestuurd door de opperpriesters en de oudsten van het volk.

48. De verrader had met hen een teken afgesproken: "Degene die ik met een kus begroet, die is het. Hem moet je grijpen."

49. Hij liep recht op Jezus af en zei: "Gegroet, Rabbi!" en gaf Hem een kus.

50. Maar Jezus zei tegen hem: "Vriend, waarom ben jij hier?" Ze kwamen op Hem af en grepen Hem.

51. Een van degenen die bij Jezus waren trok zijn zwaard, trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af.

52. Maar Jezus zei tegen hem: "Steek je zwaard weg, want wie het zwaard gebruiken, zullen door het zwaard omkomen.

53. Of dacht je dat mijn Vader, als Ik Hem daar nu om vroeg, Mij niet onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?

54. Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling kunnen gaan, die zeggen dat het op deze manier moet gebeuren?"

55. En op dat moment zei Jezus tegen de menigte: "Jullie zijn er met zwaarden en knuppels op uitgetrokken om Mij gevangen te nemen, alsof Ik een rover ben. Dagelijks zat Ik bij jullie in de tempel onderricht te geven, maar toen hebben jullie Mij niet gevangengenomen.

Jezus voorgeleid aan de hogepriester

56. Maar dit alles gebeurt omdat de Schriften van de profeten in vervulling moeten gaan." Toen lieten al zijn leerlingen Hem in de steek en vluchtten weg.

57. Degenen die Jezus gevangengenomen hadden, brachten Hem naar de hogepriester Kajafas, bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren.

58. Petrus was Hem op een afstand gevolgd tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Daar was hij tussen de bewakers gaan zitten om te zien hoe het zou aflopen.

59. De opperpriesters, de oudsten en de gehele Raad zochten een valse getuigenverklaring tegen Jezus om Hem ter dood te kunnen brengen, maar ze vonden er geen.

60. Hoewel er vele valse getuigen naar voren kwamen, konden ze niets vinden. Tenslotte kwamen er twee valse getuigen die zeiden:

61. "Die Man heeft gezegd: 'Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen herbouwen.' "

62. De hogepriester stond op en vroeg Hem: "Heb Je niets op deze beschuldiging te zeggen?"

63. Maar Jezus zweeg. De hogepriester zei tegen Hem: "Ik bezweer Je bij de levende God dat Je ons zegt of Je de Christus bent, de Zoon van God."

64. Jezus zei tegen hem: "U zegt het. Maar Ik zeg u allen: vanaf dit moment zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen op de wolken."

65. Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en riep uit: "Hij heeft God gelasterd! Waar hebben we nog getuigen voor nodig? Jullie hebben nu zelf zijn godslastering gehoord!

66. Wat is jullie oordeel?" Ze antwoordden: "Hij verdient de doodstraf!"

67. Ze spuugden Hem in zijn gezicht en stompten Hem.

Petrus verloochent Jezus

68. Anderen sloegen Hem in het gezicht en zeiden: "Profeteer eens voor ons, Christus: wie heeft Je geslagen?"

69. Petrus zat buiten op de binnenplaats. Er kwam een slavin naar hem toe, die tegen hem zei: "Jij was ook bij Jezus de Galileër."

70. Iedereen hoorde dat hij het ontkende en dat hij zei: "Ik weet niet waar je het over hebt."

71. Toen hij naar de poort liep om weg te gaan, zag iemand anders hem en zei tegen de omstanders: "Hij was ook bij Jezus van Nazaret."

72. Hij ontkende opnieuw en bezwoer hun: "Ik ken die Man niet!"

73. Kort daarna kwamen omstanders op Petrus af en zeiden: "Jij hoort beslist ook bij hen, want je spraak verraadt je."

74. Hij begon met sterke taal te zweren: "Ik ken die Man niet!" Op datzelfde moment kraaide er een haan.

75. Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus tegen hem gezegd had: 'Voordat de haan heeft gekraaid, zul je Mij drie keer verloochenen.' Petrus liep naar buiten en huilde bitter.

»