Logo
🔍

Nehemia 10 EBV24

« Verbondssluiting en bezegeling

1. “Om dit alles sluiten wij een verbond en stellen dat op schrift en onze vorsten, onze Levieten en onze priesters zullen het bezegelen.”

2. Degenen die het bezegelden waren: Nehemia, zijne hoogheid de landvoogd, de zoon van Hachalja, en Zidkia,

3. Seraja, Azarja, Jeremia,

4. Pashur, Amarja, Malchia,

5. Hattus, Sebanja, Malluch,

6. Harim, Meremoth, Obadja,

7. Daniël, Ginnethon, Baruch,

8. Mesullam, Abia, Mijamin,

9. Maäzia, Bilgai, Semaja. Dit waren de priesters.

10. De Levieten: Jesua, de zoon van Azanja, Binnui. Van de zonen van Henadad, Kadmiël.

11. En hun broeders: Sebanja, Hodia, Kelita, Pelaja, Hanan,

12. Micha, Rehob, Hasabja,

13. Zakkur, Serebja, Sebanja,

14. Hodia, Bani en Beninu.

15. De hoofden van het volk: Parhos, Pahath-Moab, Elam, Zattu, Bani,

16. Bunni, Azgad, Bebai,

17. Adonia, Bigvai, Adin,

18. Ater, Hizkia, Azzur,

19. Hodia, Hasum, Bezai,

20. Harif, Anatot, Nebai,

21. Magpias, Mesullam, Hezir,

22. Mesezabeël, Zadok, Jaddua,

23. Pelat-Jah, Hanan, Anaja,

24. Hosea, Hananja, Hassub,

25. Hallohes, Pilha, Sobek,

26. Rehum, Hasabna, Maäseja,

27. Ahia, Hanan, Anan,

28. Malluch, Harim en Baäna.

29. De rest van het volk, de priesters, de Levieten, de poortwachters, de zangers, de tempeldienaren en allen die zich van de volken van de landen afgescheiden hadden om naar de Wet van GOD te leven, hun vrouwen, hun zonen en hun dochters, ieder die kennis en inzicht had,

30. zij allen sloten zich aan bij hun broeders, hun voornaamsten, en namen deel aan de vloek en de eed om te leven naar de Wet van GOD, die door de hand van Mozes, de dienaar van GOD, gegeven was, en om zich aan alle geboden van de HEERE, onze Heer, en aan zijn rechtsverordeningen en zijn wetsvoorschriften te houden

31. en om onze dochters niet aan de volken van het land ten huwelijk te geven en hun dochters niet als vrouw voor onze zonen te nemen.

32. En als de volken van het land op de sabbatdag goederen en allerlei granen zouden komen brengen om die te verkopen, dat wij dan op de sabbat of op een andere heilige dag niets van hen zouden aannemen en dat wij in het zevende jaar het land braak zouden laten liggen en niet allerlei schulden zouden vorderen.

33. We legden onszelf geboden op om een derde sjekel per jaar voor de dienst van het Huis van onze GOD te geven,

34. voor het toonbrood, het voortdurende spijsoffer, het voortdurende brandoffer van de sabbatten en de nieuwemaansdagen, voor de vaste feesten en de heilige gaven en voor de zondoffers, om daarmee verzoening over Israël te doen, en voor al het werk van het Huis van onze GOD.

35. Wij, de priesters, de Levieten en het volk, wierpen het lot voor de levering van het hout dat in het Huis van onze GOD gebracht moest worden, geordend naar de huizen van onze vaderen, op vaste tijden, jaar op jaar, om dat op het altaar van de HEERE, onze GOD, te laten branden zoals dat in de Wet geschreven staat.

36. Ook verplichtten wij ons om de eerstelingen van ons land en de eerstelingen van al het fruit van alle bomen, jaar op jaar, naar het Huis van de HEERE te brengen

37. en ook de eerstgeborenen van onze zonen en van ons vee, zoals het in de Wet geschreven staat en ook om de eerstgeborenen van onze runderen en van onze schapen en geiten in het Huis van onze GOD te brengen, bij de priesters die in het Huis van onze GOD dienst doen.

38. Ook verplichtten wij ons om het eerste maaksel van ons deeg en het eerste van onze hefoffers en van de vrucht van alle bomen, de nieuwe wijn en de olie bij de priesters te brengen in de kamers van het Huis van onze GOD, en zo ook de tienden van ons land bij de Levieten en om ervoor te zorgen dat de Levieten de tienden zouden inzamelen in alle steden waar wij op het land werken,

39. en dat er een priester, een zoon van Aäron, bij de Levieten zou zijn, wanneer de Levieten de tienden in ontvangst zouden nemen en dat de Levieten een tiende van de tienden naar het Huis van onze GOD zouden brengen, naar de vertrekken van het huis met de schatten,

40. want de zonen van Israël en de zonen van Levi moeten het hefoffer van het graan, de nieuwe wijn en de olie in die kamers brengen, omdat daar de voorwerpen van het Heiligdom staan en ook de priesters die dienst doen en de poortwachters en de zangers. Wij mogen het Huis van onze GOD niet aan zijn lot overlaten.

»