Nehemia 4 EBV24
1. Toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten hoorden dat het herstel van de muren van Jeruzalem vorderde, want ze waren begonnen met het dichten van de bressen, werden zij vreselijk woedend.
2. Zij spanden allemaal met elkaar samen om tegen Jeruzalem te komen strijden en het in verwarring te brengen.
3. Maar wij baden tot onze GOD en zetten met het oog op hen dag en nacht een wacht tegen hen uit.
4. Toen zei Juda: “De kracht van de dragers begint af te nemen en er is te veel puin. We kunnen de herbouw van de muur niet aan.”
5. Nu hadden onze vijanden gezegd: “Zij zullen niets merken en niets zien, totdat wij in hun midden komen en hen doden. Zo zullen wij het werk tot stilstand brengen.”
6. Zo gebeurde het dat de Joden die bij hen woonden ons wel tien keer uit alle plaatsen kwamen zeggen: “Jullie moeten bij ons terugkomen!”
7. Bij de laagste plaatsen achter de muur en ook bij de verweerde delen stelde ik het volk op, geordend naar hun families, met hun zwaarden, hun speren en hun bogen.
8. Ik zag toe en stond op en zei tegen de edelen en tegen de bestuurders en tegen de rest van het volk: “Wees niet bang voor hen. Mijn Heer is groot en ontzagwekkend. Denk aan Hem en vecht voor jullie broeders, jullie zonen en jullie dochters, jullie vrouwen en jullie huizen.”
9. Toen onze vijanden hoorden dat wij het te weten waren gekomen en dat GOD hun plan verijdeld had, gingen wij allemaal terug naar de muur, ieder naar zijn eigen werk.
10. Van die dag af ging het zo, dat de helft van mijn knechten aan het werk was en de andere helft van hen de speren, de schilden, de bogen en de pantsers vasthield en de vorsten stonden achter heel het huis van Juda.
11. Wat betreft hen die aan de muur bouwden, werkten de lastdragers bij het opladen met de ene hand en met de andere hielden zij de werpspies vast
12. en van de bouwlieden had ieder zijn zwaard aan zijn lendenen gegord bij het bouwen. Degene die op de ramshoorn blies, was bij mij.
13. Ik zei tegen de edelen en tegen de bestuurders en tegen de rest van het volk: “Het werk is groot en uitgebreid. Wij zijn verspreid over de muur bezig, de één ver van de ander.
14. Op de plaats waar jullie het geluid van de ramshoorn horen, daar moeten jullie bij ons komen. Onze GOD zal voor ons strijden.”
15. En zo deden wij het werk en de helft van hen hield de speren vast vanaf het aanbreken van de morgen, totdat de sterren verschenen.
16. In die tijd zei ik ook tegen het volk: “Ieder moet met zijn knecht binnen Jeruzalem overnachten en zo zullen zij ’s nachts als wacht voor ons dienen en overdag voor het werk.”
17. Ik, mijn broeders, mijn knechten en de mannen van de wacht kwamen niet uit de kleren. Ieder stond met zijn werpspies bij het water.