Logo
🔍

Nehemia 7 BB

« De muren en de poorten zijn af

1. Tenslotte was de muur helemaal af. Ik zette deuren in de poorten en wees poortwachters aan. Ook wees ik zangers en Levieten aan die dienst moesten doen in de tempel.

2. Mijn broer Hanani wees ik aan als leider over Jeruzalem. Hananja maakte ik aanvoerder van de burcht in Jeruzalem. Want hij was een betrouwbaar man die diep ontzag voor God had.

3. Ik zei tegen hen: "De poorten van Jeruzalem mogen pas geopend worden als de zon heet wordt. De poortwachters moeten op wacht blijven staan totdat ze de deuren weer sluiten. Jullie moeten controleren of ze de grendels er op gedaan hebben. Ook moeten er overal wachtposten neergezet worden. Zij moeten in Jeruzalem wonen. Elke wachtpost moet het stuk muur tegenover zijn eigen huis bewaken."

De lijst van de mannen die met Zerubbabel waren teruggegaan naar Jeruzalem en Juda

4. De stad was ruim en groot, maar er woonden nog maar weinig mensen. Er waren nog geen huizen herbouwd.

5. Toen zei God tegen mij dat ik de belangrijke mensen, de leiders en het volk bij elkaar moest roepen. Ik wilde dat ze zich allemaal op de namenlijsten zouden laten inschrijven. Ik zocht de namenlijst op van de mensen die het eerst naar Juda waren teruggekomen. Daarin las ik:

6. Dit zijn de namen van de mannen die door Nebukadnezar, de koning van Babel, gevangen waren meegenomen en die nu terug zijn gegaan naar Jeruzalem en Juda, ieder naar de stad waar hij vandaan kwam.

7. Zij zijn meegegaan met Zerubbabel, Jesua, Nehemia, Azarja, Raämja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Misperet, Bigvai, Nehum en Baëna. Dit zijn de aantallen Israëlieten per familie:

8. 2172 mannen uit de familie van Paros.

9. 372 mannen uit de familie van Sefatja.

10. 652 mannen uit de familie van Arach

11. 2818 mannen uit de families van Jesua en Joab, zonen van Pahat-Moab.

12. 1254 mannen uit de familie van Elam.

13. 845 mannen uit de familie van Zattu.

14. 760 mannen uit de familie van Zakkai.

15. 648 mannen uit de familie van Binnuï.

16. 628 mannen uit de familie van Bebai.

17. 2322 mannen uit de familie van Azgad.

18. 667 mannen uit de familie van Adonikam.

19. 2067 mannen uit de familie van Bigvai.

20. 655 mannen uit de familie van Adin.

21. 98 mannen uit de familie Hizkia, uit de familie van Ater.

22. 328 mannen uit de familie van Hasum.

23. 324 mannen uit de familie van Bezai.

24. 112 mannen uit de familie van Harif.

25. 95 mannen uit Gibeon.

26. 188 mannen uit Betlehem en Netofa.

27. 128 mannen uit Anatot.

28. 42 mannen uit Bet-Azmawet.

29. 743 mannen uit Kirjat-Jearim, Cefira en Beërot.

30. 621 mannen uit Rama en Geba.

31. 122 mannen uit Michmas.

32. 123 mannen uit Bet-El en Ai.

33. 52 mannen uit het andere Nebo.

34. 1254 mannen uit de familie van de andere Elam.

35. 320 mannen uit de familie van Harim.

36. 345 mannen uit Jericho.

37. 721 mannen uit de families van Lod, Hadid en Ono.

38. 3930 mannen uit de familie van Senaä.

39. Van de priesters gingen de volgende mannen terug: 973 mannen uit de familie van Jedaja, de zoon van Jesua.

40. 1052 mannen uit de familie van Immer.

41. 1247 mannen uit de familie van Pashur.

42. 1017 mannen uit de familie van Harim.

43. Verder van de Levieten 74 mannen uit de families van Jesua (uit de familie van Kadmiël) en Hodeva.

44. 148 zangers uit de familie van Asaf.

45. 138 poortwachters uit de families van Sallum, Ater, Talmon, Akkub, Hatita, en Sobai.

46. Tempelknechten uit de families van Ziha, Hasufa, Tabbaot,

47. Keros, Sia, Padon,

48. Lebana, Hagaba, Salmai,

49. Hanan, Giddel, Gahar,

50. Reaja, Rezin, Nekoda,

51. Gazzam, Uzza, Pasea,

52. Bezai, Meünim, Nefussim,

53. Bakbuk, Hakufa, Harhur,

54. Bazlit, Mehida, Harsa,

55. Barkos, Sisera, Tama,

56. Nezia en Hatifa.

57. Verder de familie van Salomo’s knechten: de familie van Sotai, Soferet, Perida,

58. Jaëla, Darkon, Giddel,

59. Sefatja, Hattil, Pocheret-Hazzebaïm en Amon.

60. In totaal 392 mannen.

61. Uit Tel-Mela, Tel-Harsa, Kerub, Addon en Immer kwam ook een aantal mannen die niet konden bewijzen dat hun families bij het volk Israël hoorden.

62. Dat waren 642 mannen uit de familie van Delaja, Tobia en Nekoda.

63. Ook een aantal mannen uit de priesterfamilies, namelijk uit de familie van Habaja, Koz, en Barzillai. Barzillai was getrouwd met een dochter van een andere Barzillai uit Gilead. Hij had hun naam overgenomen.

64. Deze priesters konden niet bewijzen dat ze bij het volk Israël hoorden. Hun namen waren niet te vinden op de namenlijsten van Israël. Daarom werd tegen hen gezegd dat ze geen priester mochten worden.

65. Nehemia besloot over hen dat ze daarom niet mochten eten van het allerheiligste deel van de offers dat voor de priesters was. Dat werd hun verboden totdat er weer een hogepriester zou zijn die met de Urim en Tummim de Heer om raad zou vragen.

66. In totaal gingen er 42.360 mannen terug.

67. Verder nog 7337 slaven en slavinnen, 245 zangers en zangeressen,

68. 736 paarden, 245 muil-ezels,

Geschenken voor de tempel

69. 435 kamelen en 6720 ezels.

70. Een aantal familiehoofden gaf geschenken voor de tempel. Zo gaf de bestuurder van de provincie goud ter waarde van 1000 Perzische gouden munten, 50 offerschalen en 530 stel kleren voor de priesters.

71. Andere familiehoofden gaven voor het werk aan de tempel goud ter waarde van 20.000 Perzische gouden munten, en zilver ter waarde van 2200 ponden (1100 kilo).

72. De rest van het volk gaf goud ter waarde van 20.000 Perzische gouden munten, zilver ter waarde van 2.000 ponden (1000 kilo) en 67 stel kleren voor de priesters.

73. Zo gingen de priesters, de Levieten, de poortwachters, de zangers, sommigen van het volk en de tempelknechten wonen in de steden waar ze vandaan kwamen. De rest van de Israëlieten ging in de andere steden wonen.

»