Logo
🔍

Numeri 21 VB

« De koperen slang

1. Toen de Kanaänitische koning van Arad, in het Zuiderland, hoorde dat Israël eraan kwam over de weg naar Atarim, viel hij Israël aan en nam een aantal van hen gevangen.

2. Toen deed Israël de Heer een gelofte: "Als U dit volk volledig in onze macht geeft, zullen we al hun steden volledig vernietigen."

3. De Heer verhoorde Israël en gaf het de overwinning op de Kanaänieten. Mozes doodde hen en verwoestte hun steden. Daarom noemde hij die plaats Horma.

4. Ze vertrokken van de berg Hor in de richting van de Rietzee, omdat ze om het land Edom heen moesten trekken. Maar het volk werd onderweg ongeduldig.

5. Het zei beschuldigend tegen God en tegen Mozes: "Waarom heb je ons uit Egypte laten vertrekken? Om ons hier te laten sterven in de woestijn? Want er is hier geen eten en geen water. En we walgen van dat waardeloze brood."

6. Toen stuurde de Heer gifslangen op hen af, die de Israëlieten beten, zodat velen van hen stierven.

7. Daarop ging het volk naar Mozes en zei: "We hebben gezondigd, want we hebben de Heer en u beschuldigd. Bid alstublieft tot de Heer dat Hij deze slangen van ons wegdoet!" Toen bad Mozes voor het volk.

8. En de Heer zei tegen Mozes: "Maak een gifslang en bevestig hem op een staak. Iedereen die gebeten is en naar de slang kijkt, zal in leven blijven."

De bron bij Beër

9. Mozes maakte een koperen slang en bevestigde hem op een staak. Als iemand die door een slang was gebeten naar de koperen slang keek, bleef hij in leven.

10. Daarna trokken de Israëlieten verder en sloegen hun kamp op bij Obot.

11. Van Obot trokken ze naar de ruïnes van Abarim, in de woestijn ten oosten van Moab, waar de zon opkomt.

12. Van daar reisden ze verder en sloegen hun kamp op langs de beek Zered.

13. Daarna braken ze op en sloegen hun kamp op aan de overzijde van de Arnon, die door de woestijn stroomt en uit het gebied van de Amorieten komt. De Arnon vormt de grens tussen Moab en het gebied van de Amorieten.

14. (Daarom wordt er gezegd in het Boek van de Oorlogen van de Heer: 'Waheb in Sufa, en de beken van de Arnon,

15. en op de hellingen van de beken die naar Ar stromen en tot aan de grens van Moab komen.')

16. Van daar ging het naar Beër. Daar is de bron waarvan de Heer tegen Mozes zei: "Roep het volk bijeen, dan zal Ik hun water geven."

17. Daar zong Israël dit lied: 'Borrel op, bron! Zing om de beurt van de bron,

Koning Sihon van de Amorieten

18. gegraven door de edelen, gedolven door de leiders van het volk met een scepter, met hun staf.'

19. Van de woestijn ging het naar Mattana, van Mattana naar Nahaliël,

20. van Nahaliël naar Bamot, van Bamot naar het dal in de vlakte van Moab, waar de top van de Pisga over de wildernis uitziet.

21. Daar zond Israël boden naar koning Sihon van de Amorieten met de vraag:

22. "Sta ons toe door uw land te trekken. We zullen niet dwars door akkers en wijngaarden gaan en we zullen geen water uit de bronnen drinken. We zullen de koningsweg aanhouden, totdat we uw gebied helemaal zijn doorgetrokken."

23. Maar Sihon gaf Israël geen toestemming om door zijn gebied te trekken. Hij verzamelde zijn leger en trok Israël tegemoet in de woestijn. Bij Jaza viel hij Israël aan.

24. Maar Israël versloeg hem en nam zijn land in bezit, vanaf de Arnon tot aan de Jabbok, die de grens vormt met het gebied van de Ammonieten. Want de grens van de Ammonieten werd goed verdedigd.

25. Israël veroverde alle steden van de Amorieten en ging er wonen: in Hesbon en alle omliggende dorpen.

26. Hesbon was de stad van koning Sihon. Sihon had tegen de vorige koning van Moab strijd geleverd en zijn hele land veroverd, tot aan de Arnon.

27. Daarom zeggen de spreukendichters: 'Kom naar Hesbon! Herbouw en versterk de stad van Sihon!

28. Want er kwam vuur uit Hesbon, een vlam kwam uit de stad van Sihon en verteerde Ar van de Moabieten, de heersers van de heuvels langs de Arnon.

29. Wee jou, Moab! Je bent verloren, volk van Kamos! Je zonen moesten vluchten, je dochters zijn gevangengenomen door Sihon, de koning van de Amorieten.

30. Maar we hebben hen overwonnen, hen vanaf Hesbon tot aan Dibon verslagen. We hebben het land verwoest vanaf Nofat tot aan Medeba.'

31. Zo ging Israël in het land van de Amorieten wonen.

Koning Og van Bazan

32. Daarna liet Mozes Jaëzer verkennen. Ze veroverden er de omliggende dorpen en verdreven de Amorieten die er woonden.

33. Daarna trokken ze in de richting van Bazan. Og, de koning van Bazan, trok hun met zijn hele leger tegemoet om bij Edreï tegen hen te strijden.

34. Maar de Heer zei tegen Mozes: "Wees niet bang voor hem, want Ik geef hem en zijn hele leger en zijn land in jullie macht. Jullie zullen met hem hetzelfde doen als met koning Sihon van de Amorieten, die in Hesbon woonde."

35. En ze versloegen hem, zijn zonen en zijn hele leger, er bleef niemand van over. En ze namen zijn land in bezit.

»