Logo
🔍

Numeri 31 NBG51

« De wraak op de Midjanieten

1. De Here sprak tot Mozes:

2. Neem voor de Israëlieten wraak op de Midjanieten; daarna zult gij tot uw voorgeslacht vergaderd worden.

3. Toen sprak Mozes tot het volk: Laat een aantal mannen van u zich ten strijde toerusten, dat zij zich tegen Midjan keren om de wraak des Heren aan Midjan te voltrekken.

4. Uit elke stam van alle stammen Israëls zult gij er duizend ten strijde zenden.

5. Zo werden van de geslachten Israëls duizend voor elke stam geleverd, twaalfduizend ten strijde toegerusten.

6. Toen zond Mozes hen ten strijde, duizend voor elke stam; hen en Pinechas, de zoon van de priester Eleazar, ten strijde, en het heilige gerei en de signaaltrompetten had hij bij zich.

7. En zij trokken ten strijde tegen Midjan, zoals de Here Mozes geboden had, en doodden allen die van het mannelijk geslacht waren.

8. Behalve degenen, die onder hen verslagen werden, doodden zij ook de koningen van Midjan, Ewi, Rekem, Sur, Chur en Reba, de vijf koningen van Midjan; ook Bileam, de zoon van Beor, doodden zij met het zwaard.

9. En de Israëlieten namen de vrouwen van Midjan gevangen en hun kinderen; en al hun vee, al hun have en hun gehele vermogen maakten zij buit;

10. al hun steden, waar zij woonden, en al hun tentenkampen verbrandden zij met vuur.

11. Daarna namen zij de gehele buit en de gehele roof aan mensen en dieren

12. en brachten de gevangenen, de roof en de buit tot Mozes en de priester Eleazar en de vergadering der Israëlieten in de legerplaats, naar de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho.

13. Toen gingen Mozes en de priester Eleazar en al de hoofden der vergadering hun tegemoet tot buiten de legerplaats;

14. en Mozes werd toornig op de aanvoerders van het leger, op de oversten over duizend en de oversten over honderd, die van de krijgstocht kwamen,

15. en Mozes zeide tot hen: Hebt gij allen die van het vrouwelijk geslacht zijn, laten leven?

16. Zie, dezen waren op raad van Bileam voor de Israëlieten aanleiding om trouwbreuk te plegen tegen de Here ter oorzake van Peor, zodat de plaag kwam onder de vergadering des Heren.

17. Nu dan, doodt al wat onder de jeugdigen van het mannelijk geslacht is; en ook alle vrouwen die gemeenschap met een man hebben gehad, zult gij doden.

18. Maar alle jeugdigen onder de vrouwen, die geen gemeenschap met een man hebben gehad, zult gij voor u laten leven.

19. En gij, legert u zeven dagen buiten de legerplaats; ieder van u, die iemand gedood heeft, en ieder van u, die een verslagene aangeraakt heeft, moet zich op de derde en op de zevende dag laten ontzondigen, gij zelf en uw gevangenen;

20. ook zal elk kleed en elk voorwerp van leer en al wat van geitehaar gemaakt is en elk houten voorwerp ontzondigd worden.

21. Toen zeide de priester Eleazar tot de krijgslieden, die ten strijde getrokken waren: Dit is het wetsvoorschrift, dat de Here Mozes geboden heeft.

22. Alleen het goud en het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood,

23. alles wat door het vuur kan gaan, zult gij door het vuur doen gaan, opdat het rein worde; evenwel zal het met het water der reiniging ontzondigd worden; en alles wat niet door het vuur kan gaan, zult gij door het water doen gaan.

De oorlogsbuit

24. En gij zult op de zevende dag uw klederen wassen, opdat gij rein wordt, en daarna zult gij in de legerplaats komen.

25. En de Here zeide tot Mozes:

26. Stel het totaal vast van de buit, die meegevoerd is aan mensen en dieren, gij en de priester Eleazar en de familiehoofden der vergadering,

27. en verdeel de buit in twee helften tussen hen, die de krijgswapenen gehanteerd hebben, die ten strijde uitgetrokken zijn, en de gehele vergadering.

28. En gij zult voor de Here een schatting heffen van de krijgslieden, die ten strijde uitgetrokken zijn, één op de vijfhonderd van de mensen, de runderen, de ezels en de schapen;

29. van de voor hen bestemde helft zult gij deze nemen en aan de priester Eleazar geven als een heffing voor de Here.

30. Maar van de helft die voor de Israëlieten bestemd is, zult gij één gevangene op de vijftig nemen van de mensen, de runderen, de ezels en de schapen, van al het vee, en ze aan de Levieten geven, die zorg dragen voor de tabernakel des Heren.

31. En Mozes en de priester Eleazar deden, zoals de Here Mozes geboden had.

32. De buit nu, het overige van de roof, die het krijgsvolk geroofd had, was zeshonderdvijfenzeventigduizend schapen

33. en tweeënzeventigduizend runderen,

34. en eenenzestigduizend ezels,

35. voorts mensen, namelijk vrouwen, die geen gemeenschap met een man hadden gehad, in het geheel tweeëndertigduizend.

36. En de helft, het aandeel van degenen die in de strijd uitgetrokken waren, was tezamen driehonderdzevenendertigduizend vijfhonderd schapen,

37. en de schatting voor de Here van de schapen bedroeg zeshonderd vijfenzeventig;

38. en de runderen zesendertigduizend en hun schatting voor de Here tweeënzeventig;

39. en de ezels dertigduizend vijfhonderd en hun schatting voor de Here eenenzestig;

40. en de mensen zestienduizend en hun schatting voor de Here tweeëndertig.

41. En Mozes gaf de schatting, de heffing voor de Here, aan de priester Eleazar, zoals de Here Mozes geboden had.

42. En de helft, bestemd voor de Israëlieten, die Mozes van de mannen welke uitgetrokken waren, afgescheiden had,

43. de helft voor de vergadering bestemd, bedroeg van de schapen driehonderdzevenendertigduizend vijfhonderd,

44. en de runderen zesendertigduizend,

45. en de ezels dertigduizend vijfhonderd,

46. en de mensen zestienduizend.

47. En Mozes nam van de helft, voor de Israëlieten bestemd, één gevangene op de vijftig, van mensen en van vee, en gaf die aan de Levieten, die zorg droegen voor de tabernakel des Heren, zoals de Here Mozes geboden had.

48. Toen naderden de aanvoerders der legerafdelingen, de oversten over duizend en de oversten over honderd, tot Mozes en zeiden tot hem:

49. Uw knechten hebben het getal van de krijgslieden opgenomen, die onder ons bevel stonden en er wordt van hen niet één gemist.

50. Wij brengen nu de offergave des Heren, ieder wat hij aan gouden voorwerpen gevonden heeft, een beenketting, een armband, een zegelring, een oorring en een halssieraad om voor het aangezicht des Heren over onze zielen verzoening te doen.

51. Mozes nu en de priester Eleazar namen het goud van hen aan, alles bewerkte voorwerpen.

52. En al het goud van de schatting, die zij voor de Here van de oversten over duizend en de oversten over honderd geheven hadden, was zestienduizend zevenhonderd vijftig sikkels.

53. De krijgslieden hadden ieder voor zichzelf buit gemaakt.

54. Toen Mozes en de priester Eleazar het goud hadden aangenomen van de oversten over duizend en over honderd, brachten zij het naar de tent der samenkomst als een herinnering voor de Israëlieten voor het aangezicht des Heren.

»