Logo
🔍

Numeri 6 VB

« Wet omtrent de nazireeërgelofte

1. De Heer zei tegen Mozes:

2. "Zeg tegen de Israëlieten: Als iemand, man of vrouw, een gelofte doet om zichzelf aan de Heer te wijden en de nazireeërgelofte aflegt,

3. moet hij zich onthouden van wijn en andere sterke drank. Hij mag geen wijnazijn of andere azijn gebruiken of ook maar enig druivensap drinken. Hij mag ook geen verse of gedroogde druiven eten.

4. De hele periode van zijn nazireeërschap mag hij niets eten wat van de wijnstok afkomstig is, zelfs niets wat van de pitten of schilletjes is gemaakt.

5. Gedurende de hele periode van zijn nazireeërgelofte mag er geen scheermes over zijn hoofd gaan. Totdat de tijd die hij zich aan de Heer heeft gewijd voorbij is, is hij heilig en moet hij zijn haar laten groeien.

6. De hele periode dat hij zich aan de Heer heeft gewijd mag hij niet bij een dode komen.

7. Zelfs als de dode zijn vader, zijn moeder, zijn broer of zijn zus is, mag hij zichzelf niet onrein maken aan de dode, want het nazireeërschap van zijn God rust op zijn hoofd:

8. de hele periode van zijn nazireeërschap is hij heilig voor de Heer.

9. Als er plotseling en onvoorzien vlak bij hem iemand sterft, en hij daardoor zijn hoofd waarop het nazireeërschap rust onrein maakt, moet hij op de dag van zijn reiniging zijn hoofd scheren; hij moet het scheren op de zevende dag.

10. Op de achtste dag moet hij twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven naar de priester brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting.

11. De priester moet één daarvan offeren als zondeoffer, de andere als brandoffer. Zo zal de priester er voor hem verzoening over doen dat hij door die dode heeft gezondigd. Zo zal hij op die dag zijn hoofd heiligen

12. Daarna moet hij zijn nazireeërschap voor de Heer vernieuwen en een eenjarige ram offeren als schuldoffer. De dagen die al voorbij waren tellen niet mee, omdat zijn nazireeërschap onrein geworden was.

13. Dit is de wet voor de nazireeër: op de dag dat de periode van zijn nazireeërschap om is, moet hij met het volgende offer naar de ingang van de tent van ontmoeting gaan:

14. hij moet aan de Heer een volmaakte, eenjarige ram offeren als brandoffer, een volmaakte, eenjarige ooi als zondeoffer en een volmaakte ram als vredeoffer;

15. verder een mand ongezuurde broden, platte koeken van meel vermengd met olie, en dunne ongezuurde broden die zijn bestreken met olie, met daarbij de bijbehorende meeloffers en wijnoffers.

16. De priester moet dit alles in de tegenwoordigheid van de Heer brengen en het zondeoffer en het brandoffer bereiden.

17. Daarna moet hij de ram aan de Heer offeren als vredeoffer, samen met de mand ongezuurde broden en het bijbehorende meeloffer en wijnoffer.

18. Vervolgens moet de nazireeër bij de ingang van de tent van ontmoeting zijn hoofd scheren en het haar van zijn nazireeërschap op het vuur leggen dat onder het vredeoffer brandt.

19. Daarna, wanneer de nazireeër het haar van zijn nazireërschap afgeschoren heeft, moet de priester een gekookt schouderstuk van de ram nemen, een ongezuurd brood en een ongezuurde dunne koek uit de mand, en die op de open handen van de nazireeër leggen.

20. De priester moet ze in de tegenwoordigheid van de Heer bewegen als beweegoffer. Het is het heilige deel voor de priester, samen met het borststuk dat is bewogen en de rechterschouder die is opgeheven.#6:20 Zie Lev 7:32-34 Hierna mag de nazireeër weer wijn drinken.

De zegen van de priesters

21. Dit is de wet voor de nazireeër, die aan de Heer een offer belooft voor zijn nazireeërschap: hij mag geven wat hij zich kan veroorloven, maar hij is verplicht om alles te offeren wat hij bij het afleggen van zijn nazireeërgelofte heeft toegezegd, naast hetgeen de wet op het nazireeërschap voorschrijft."

22. De Heer zei tegen Mozes:

23. "Zeg tegen Aäron en zijn zonen: Zo moeten jullie de Israëlieten zegenen:

24. 'Dat de Heer jullie mag zegenen en beschermen;

25. dat de Heer het licht van zijn gelaat op jullie mag laten schijnen en jullie genadig zal zijn;

26. dat de Heer jullie zijn gelaat mag toekeren en jullie vrede zal geven.'

27. Zo zullen ze mijn naam op de Israëlieten leggen en Ik zal hen zegenen."

»