Logo
🔍

Numeri 7 STV

«

1. En het geschiedde ten dage, als Mozes geëindigd had den tabernakel op te richten, en dat hij dien gezalfd, en dien geheiligd had, en al zijn gereedschap, mitsgaders het altaar en al zijn gereedschap, en hij ze gezalfd, en dezelve geheiligd had;

2. Dat de oversten van Israël, de hoofden van het huis hunner vaderen, offerden; deze waren de oversten der stammen, die over de getelden stonden.

3. En zij brachten hun offerande voor het aangezicht des HEEREN, zes overdekte wagens, en twaalf runderen; een wagen voor twee oversten, en een os voor elk een; en brachten ze voor den tabernakel.

4. En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:

5. Neem ze van hen, opdat zij zijn mogen om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst; en gij zult dezelve den Levieten geven, een ieder naar zijn dienst.

6. Alzo nam Mozes die wagens, en die runderen, en gaf dezelve den Levieten.

7. Twee wagens en vier runderen gaf hij den zonen van Gerson, naar hun dienst;

8. En vier wagens en acht runderen gaf hij den zonen van Merari, naar hun dienst; onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron, den priester.

9. Maar de zonen van Kohath gaf hij niet; want de dienst der heilige dingen was op hen, die zij op de schouderen droegen.

10. En de oversten offerden ter inwijding des altaars, op den dag als hetzelve gezalfd werd; de oversten dan offerden hun offeranden voor het altaar.

11. En de HEERE zeide tot Mozes: Elke overste zal (een iegelijk op zijn dag) zijn offerande offeren, ter inwijding des altaars.

12. Die nu op den eersten dag zijn offerande offerde, was Nahesson, de zoon van Amminadab, voor den stam van Juda.

13. En zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

14. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

15. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

16. Een geitenbok, ten zondoffer;

17. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nahesson, den zoon van Amminadab.

18. Op den tweeden dag offerde Nethaneël, de zoon van Zuar, de overste van Issaschar.

19. Hij offerde zijn offerande: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

20. En een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

21. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

22. Een geitenbok, ten zondoffer;

23. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Nethaneël, den zoon van Zuar.

24. Op den derden dag offerde de overste der zonen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon.

25. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

26. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

27. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

28. Een geitenbok, ten zondoffer;

29. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Eliab, den zoon van Helon.

30. Op den vierden dag offerde de overste der kinderen van Ruben, Elizur, de zoon van Sedeür.

31. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

32. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

33. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

34. Een geitenbok, ten zondoffer;

35. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elizur, den zoon van Sedeür.

36. Op den vijfden dag offerde de overste der kinderen van Simeon, Selumiël, de zoon van Zurisaddai.

37. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

38. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

39. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

40. Een geitenbok, ten zondoffer;

41. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Selumiël, den zoon van Zurisaddai.

42. Op den zesden dag offerde de overste der kinderen van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuël.

43. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem gemengd met olie, ten spijsoffer;

44. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

45. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

46. Een geitenbok, ten zondoffer;

47. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Eljasaf, den zoon van Dehuël.

48. Op den zevenden dag offerde de overste der kinderen van Efraïm, Elisama, de zoon van Ammihud.

49. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

50. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

51. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

52. Een geitenbok, ten zondoffer;

53. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Elisama, den zoon van Ammihud.

54. Op den achtsten dag offerde de overste der kinderen van Manasse, Gamaliël, de zoon van Pedazur.

55. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

56. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

57. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

58. Een geitenbok, ten zondoffer;

59. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Gamaliël, den zoon van Pedazur.

60. Op den negenden dag offerde de overste der kinderen van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni.

61. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

62. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

63. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

64. Een geitenbok, ten zondoffer;

65. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Abidan, den zoon van Gideoni.

66. Op den tienden dag offerde de overste der kinderen van Dan, Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai.

67. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

68. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

69. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

70. Een geitenbok, ten zondoffer;

71. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahiëzer, den zoon van Ammisaddai.

72. Op den elfden dag offerde de overste der kinderen van Aser, Pagiël, de zoon van Ochran.

73. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

74. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

75. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

76. Een geitenbok, ten zondoffer;

77. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Pagiël, den zoon van Ochran.

78. Op den twaalfden dag offerde de overste der kinderen van Nafthali, Ahira, de zoon van Enan.

79. Zijn offerande was: een zilveren schotel, welks gewicht was honderd dertig sikkelen; een zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;

80. Een reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerks;

81. Een var, een jong rund, een ram, een lam, dat eenjarig was, ten brandoffer;

82. Een geitenbok, ten zondoffer;

83. En ten dankoffer: twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren. Dit was de offerande van Ahira, den zoon van Enan.

84. Dit was de inwijding des altaars van de oversten van Israël, op den dag als hetzelve gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden reukschalen.

85. Een zilveren schotel was van honderd dertig sikkelen, en een sprengbekken van zeventig; al het zilver van de vaten was twee duizend en vierhonderd sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms.

86. Twaalf gouden reukschalen vol reukwerks; elke reukschaal was van tien sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; al het goud der reukschalen was honderd en twintig sikkelen.

87. Al de runderen ten brandoffer waren twaalf varren, twaalf rammen, twaalf eenjarige lammeren, met hun spijsoffer; en twaalf geitenbokken ten zondoffer.

88. En al de runderen ten dankoffer waren vier en twintig varren, de rammen zestig, de bokken zestig, de eenjarige lammeren zestig. Dit is de inwijding des altaars, nadat hetzelve gezalfd was.

89. En als Mozes in de tent der samenkomst ging, om met Hem te spreken, zo hoorde hij een stem tot hem sprekende, van boven het verzoendeksel, hetwelk is op de ark der getuigenis, van tussen de twee cherubim. Alzo sprak Hij tot hem.

»