Spreuken 14 NBG51
1. De wijsheid der vrouwen bouwt haar huis, maar de dwaasheid breekt het af met haar eigen handen.
2. Wie in oprechtheid wandelt, vreest de Here; maar hij wiens wegen verkeerd zijn, veracht Hem.
3. In de mond van de dwaas ligt een roede voor zijn hovaardij, maar de lippen der wijzen bewaren hen.
4. Als er geen runderen zijn, blijft de kribbe leeg, maar door de kracht van de ploegos is er een rijke opbrengst.
5. Een betrouwbaar getuige liegt niet, maar wie leugens uitblaast, is een vals getuige.
6. Een spotter zoekt naar wijsheid, doch tevergeefs, maar voor de verstandige is kennis gemakkelijk te verkrijgen.
7. Ga de dwaze man uit de weg, want verstandige lippen bemerkt gij daar niet.
8. De wijsheid van de schrandere is: zijn weg te verstaan, maar de dwaasheid der zotten loopt uit op bedrog.
9. Het schuldoffer spot met de dwazen, maar onder oprechten woont (Gods) welbehagen.
10. Het hart kent zijn eigen droefheid, en in zijn vreugde kan een vreemde zich niet mengen.
11. Het huis der goddelozen zal verwoest worden, maar de tent der oprechten zal bloeien.
12. Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood.
13. Ook onder het lachen kan het hart pijn lijden en het einde der vreugde kan kommer zijn.
14. De afvallige van hart verzadigt zich met zijn wegen; maar een goed man met het zijne.
15. De onverstandige gelooft elk woord, maar de schrandere geeft acht op zijn gang.
16. De wijze vreest en wijkt af van het kwaad, maar de dwaas gaat zich te buiten en voelt zich toch veilig.
17. Wie spoedig toornig is, begaat dwaasheid, en een man met slinkse streken wordt gehaat.
18. De onverstandigen krijgen dwaasheid als hun deel, maar de schranderen worden gekroond met kennis.
19. De bozen moeten zich neerbuigen voor de goeden, en de goddelozen bij de poorten van de rechtvaardige.
20. Zelfs door zijn naaste wordt de arme gehaat, maar de vrienden van de rijke zijn vele.
21. Wie zijn naaste veracht, zondigt; maar welzalig hij, die zich ontfermt over ellendigen.
22. Zullen de bewerkers van het kwade niet dwalen? Doch liefde en trouw zijn voor de bewerkers van het goede.
23. In alle moeitevolle arbeid zal voordeel zijn, maar het gepraat der lippen leidt enkel tot gebrek.
24. De kroon der wijzen is hun rijkdom; de dwaasheid der zotten blijft dwaasheid.
25. Een betrouwbaar getuige is een redder van levens, maar wie leugens blaast, is een en al bedrog.
26. In de vreze des Heren ligt sterke gerustheid, zelfs voor zijn zonen is er een schuilplaats.
27. De vreze des Heren is een bron des levens, om de strikken des doods te ontwijken.
28. In de menigte van volk is des konings heerlijkheid, maar in gebrek aan onderdanen ligt de ondergang van de machthebber.
29. De lankmoedige is groot van verstand, maar wie kortaangebonden is, hoopt dwaasheid op.
30. Een zachtmoedig hart is leven voor het vlees, maar jaloersheid is vertering voor de beenderen.
31. Wie de behoeftige verdrukt, smaadt diens Maker; maar wie zich over de arme ontfermt, eert Hem.
32. In zijn rampspoed wordt de goddeloze geveld, maar de rechtvaardige vindt zelfs in zijn dood een schuilplaats.
33. In het hart van de verstandige rust de wijsheid, zelfs te midden der zotten wordt zij onderkend.
34. Gerechtigheid verhoogt een volk, maar zonde is een schandvlek der natiën.
35. Het welgevallen des konings valt een verstandig dienaar ten deel, maar hem die zich schandelijk gedraagt, treft zijn verbolgenheid.