Spreuken 16 NBG51
1. De mens heeft overleggingen des harten, maar het antwoord der tong is van de Here.
2. Al iemands wegen zijn rein in zijn ogen, maar de Here toetst de geesten.
3. Beveel de Here uw werken, dan zullen uw voornemens gelukken.
4. De Here heeft alles gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs de goddeloze voor de dag des kwaads.
5. Iedere hooghartige is de Here een gruwel; voorwaar, hij blijft niet ongestraft.
6. Door liefde en trouw wordt de ongerechtigheid verzoend, door de vreze des Heren wijkt men van het kwaad.
7. Als iemands wegen de Here behagen, doet Hij zelfs diens vijanden vrede met hem maken.
8. Beter een weinig met gerechtigheid, dan grote inkomsten met onrecht.
9. Het hart des mensen overdenkt zijn weg, maar de Here bestiert zijn gang.
10. Het godsoordeel is op de lippen van de koning, in het gericht faalt zijn mond niet.
11. Zuivere waag en weegschaal zijn des Heren; al de weegstenen in de buidel zijn zijn werk.
12. Voor koningen is het een gruwel, goddeloosheid te plegen, want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd.
13. Rechtvaardige lippen zijn de koningen welgevallig, hem die oprechte woorden spreekt, heeft hij lief.
14. De grimmigheid van de koning is een voorbode van de dood, maar een wijs man verzoent die.
15. Het licht op het gelaat van de koning is het leven, en zijn welgevallen is als een wolk van de late regen.
16. Hoeveel beter is het, wijsheid te verkrijgen dan goud, hoeveel verkieslijker is het, verstand te verwerven dan zilver!
17. De koers der oprechten is: te wijken van het kwaad; wie acht geeft op zijn weg, bewaart zijn leven.
18. Hovaardij gaat vooraf aan het verderf, en hoogmoed komt voor de val.
19. Het is beter nederig van geest te zijn met de armen, dan buit te delen met de hovaardigen.
20. Wie op het woord acht geeft, zal het goede vinden; ja, welzalig hij, die op de Here vertrouwt.
21. De wijze van hart wordt verstandig genoemd, en zoetheid van lippen versterkt het betoog.
22. Het verstand is voor zijn bezitters een bron van leven, maar de straf voor de dwazen is hun eigen dwaasheid.
23. Het hart van de wijze maakt zijn mond verstandig, en versterkt het betoog op zijn lippen.
24. Vriendelijke woorden zijn als honigzeem, zoet voor de ziel en medicijn voor het gebeente.
25. Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood.
26. De honger van de werkman werkt voor hem, want zijn mond spoort hem aan.
27. Een nietswaardig man delft boosheid op, op zijn lippen is het als verzengend vuur.
28. Een valsaard veroorzaakt twist, een lasteraar brengt scheiding tussen vrienden.
29. Een man des gewelds verleidt zijn naaste en leidt hem op een weg die niet goed is.
30. Wie zijn ogen toeknijpt, wil valse dingen verzinnen; wie zijn lippen samendrukt, heeft het kwaad reeds gedaan.
31. De grijsheid is een sierlijke kroon, zij wordt op de weg der gerechtigheid gevonden.
32. Een lankmoedig mens overtreft een held, wie zijn geest beheerst, hem die een stad inneemt.
33. Het lot wordt in de schoot geworpen, maar elke beslissing daarvan is van de Here.