Spreuken 17 EBV24
1. Beter een droog stuk brood met rust erbij, dan een huis vol vlees van de slacht met ruzie erbij.
2. Een verstandig dienaar zal heersen over een zoon die beschaamt, te midden van broeders zal hij de erfenis verdelen.
3. De smeltkroes is voor het zilver en de oven voor het goud, maar de HEERE toetst de harten.
4. Een boosdoener schenkt aandacht aan een lip vol bedrog, een leugenaar neigt zijn oor naar een tong vol verderf.
5. Wie de arme bespot, smaadt diens Maker, wie zich verblijdt over ongeluk, zal niet onschuldig geacht worden.
6. Kleinkinderen zijn de kroon van de ouderen en het sieraad van de kinderen zijn hun vaders.
7. Een trotse lip past niet bij een dwaas, hoeveel te minder een leugenachtige lip bij een aanzienlijke.
8. In de ogen van zijn bezitter is het geschenk als een sierlijke steen, overal waarheen hij zich wendt, slaagt hij.
9. Wie een overtreding toedekt, jaagt liefde na, maar wie een zaak weer ophaalt, brengt scheiding tussen goede vrienden.
10. Een berisping heeft meer invloed op een verstandige, dan honderd slagen op een dwaas.
11. Een opstandige is alleen maar op zoek naar kwaad, daarom wordt een meedogenloze boodschapper op hem afgestuurd.
12. Laat een beer die van jongen beroofd is maar iemand tegenkomen, maar een dwaas niet zijn eigen dwaasheid.
13. Wie kwaad voor goed vergeldt, van zijn huis zal het kwaad niet wijken.
14. Het begin van een ruzie is als het doorbreken van een waterstroom. Laat het geschil rusten, voordat het losbarst.
15. Wie een boosdoener rechtvaardigt en wie een rechtvaardige als boosdoener bestempelt, die beiden zijn de HEERE een gruwel.
16. Waarom zou er in de hand van een dwaas geld zijn om wijsheid te kopen, terwijl hij geen verstand heeft?
17. De echte vriend heeft altijd lief en een broeder wordt voor de nood geboren.
18. Een mens die onstandvastig van hart is, geeft zijn hand erop, hij stelt zich borg voor zijn naaste.
19. Wie overtreding liefheeft, houdt van ruzie, wie zijn deur verhoogt, is uit op een breuk.
20. Wie in zijn hart draait, zal het goede niet vinden, wie met zijn tong verdraait, valt in het kwaad.
21. Wie een dwaas verwekt, baart zorgen voor zichzelf, de vader van een dwaas is niet blij.
22. Een blij hart bevordert de genezing, maar een sombere geest doet het gebeente verdrogen.
23. Een boosdoener neemt een heimelijk geschenk uit de schoot aan, om de paden van het recht te buigen.
24. De verstandige is gericht op wijsheid, maar de ogen van een dwaas zijn gericht op het uiteinde van de aarde.
25. Een dwaze zoon is een kwelling voor zijn vader, een bitter leed voor wie hem gebaard heeft.
26. Het bestraffen van de rechtvaardige is evenmin, als slagen geven aan aanzienlijken voor hun oprechtheid.
27. Wie kennis heeft, houdt zijn woorden in, een man van inzicht is kalm van geest.
28. Zelfs een dwaas die zwijgt, zal als wijs beschouwd worden, wie zijn lippen toesluit, als verstandig.