Logo
🔍

Spreuken 19 NBG51

«

1. Beter een arme die in oprechtheid wandelt, dan een verkeerde van lippen, die bovendien dwaas is.

2. Zonder verstand deugt zelfs ijver niet, wie haastig is met zijn voeten, begaat een misstap.

3. Des mensen eigen dwaasheid verderft zijn weg, en dan is zijn hart gramstorig op de Here.

4. Rijkdom brengt veel vrienden aan, maar een arme wordt door zijn vriend verlaten.

5. Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast, ontkomt niet.

6. Velen dingen naar de gunst van de aanzienlijke, ieder is vriend van wie geschenken geeft.

7. Al de broeders van de arme haten hem, hoeveel te meer blijven zijn vrienden verre van hem. Achtervolgt hij hen met woorden – weg zijn zij.

8. Wie verstand verwerft, heeft zijn leven lief; wie inzicht bewaart, vindt geluk.

9. Een vals getuige blijft niet ongestraft, wie leugens uitblaast, zal omkomen.

10. Weelde past een dwaas niet, hoeveel te minder een slaaf te heersen over vorsten.

11. Des mensen verstand maakt hem lankmoedig, het is zijn eer een overtreding voorbij te zien.

12. De toorn van een koning is als het grommen van een jonge leeuw, maar zijn welgevallen is als dauw op het gras.

13. Een dwaas zoon is een ramp voor zijn vader, het getwist van een vrouw als een gestadig druppelend lek.

14. Huis en have is een erfdeel der vaderen, maar een verstandige vrouw is van de Here.

15. Luiheid doet in diepe slaap vallen en de trage moet honger lijden.

16. Wie het gebod bewaart, bewaart zijn leven; maar wie niet let op zijn wandel, zal sterven.

17. Wie zich over de arme ontfermt, leent de Here; Hij zal hem zijn weldaad vergelden.

18. Kastijd uw zoon, wanneer er nog hoop is, maar laat u niet verleiden hem te doden.

19. Een doldriftige moet boeten, want als gij helpen wilt, maakt gij het erger.

20. Luister naar raad en neem vermaning aan, opdat gij ten slotte wijs wordt.

21. Vele zijn de overleggingen in het hart des mensen, maar de raad des Heren, die zal bestaan.

22. Het aantrekkelijke van de mens is zijn welwillendheid; beter is een arme dan een leugenachtig man.

23. De vreze des Heren is ten leven; men overnacht verzadigd, door het kwaad niet bezocht.

24. Al heeft de luiaard zijn hand in de schotel gestoken, hij brengt ze niet eens aan de mond.

25. Slaat gij de spotter, dan wordt de onverstandige schrander, tuchtigt gij de verstandige, hij put er kennis uit.

26. Wie zijn vader mishandelt, zijn moeder verstoot, is een snood en schandelijk zoon.

27. Houd maar op, mijn zoon, naar vermaning te luisteren als gij toch afwijkt van verstandige woorden.

28. Een nietswaardig getuige spot met het recht, en de mond der goddelozen verslindt onrecht.

29. Voor de spotters zijn straffen gereed en slagen voor de rug der dwazen.

»