Logo
🔍

Spreuken 6 NBG51

« Verschillende waarschuwingen

1. Mijn zoon, indien gij borg zijt geworden voor uw naaste, voor een vreemde uw handslag hebt gegeven;

2. als gij verstrikt zijt door de woorden van uw mond, gevangen zijt door de woorden van uw mond –

3. doe dan toch dit, mijn zoon, en red u, want gij zijt in de greep van uw naaste gekomen: ga, klamp uw naaste aan en bestorm hem;

4. gun uw ogen geen slaap en uw oogleden geen sluimering;

5. red u als een gazelle van de vangst, als een vogel uit de hand van de vogelaar.

6. Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs:

7. hoewel zij geen aanvoerder heeft, noch leidsman, noch heerser,

8. bereidt zij in de zomer haar brood, verzamelt zij in de oogst haar spijs.

9. Hoelang, luiaard, zult gij neerliggen, wanneer zult gij opstaan uit uw slaap?

10. Nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen –

11. daar komt uw armoede over u als een snelle loper en uw gebrek als een gewapend man.

12. Een nietsnut, een onheilstichter is hij, die met bedrieglijke mond rondgaat,

13. die met zijn ogen knipt, met zijn voeten schuifelt, met zijn vingers wijst,

14. in wiens hart draaierijen zijn, die aldoor kwaad smeedt, die twist stookt.

15. Daarom komt plotseling zijn ondergang, in een oogwenk wordt hij onherstelbaar verbrijzeld.

16. Deze zes dingen haat de Here, ja, zeven zijn Hem een hartgrondige gruwel:

17. hoogmoedige ogen, een valse tong, handen die onschuldig bloed vergieten,

18. een hart dat heilloze plannen smeedt, voeten die zich haasten om naar het kwade te snellen,

Waarschuwing tegen overspel

19. wie leugens uitblaast als een vals getuige en wie twist stookt tussen broeders.

20. Bewaar, mijn zoon, het gebod van uw vader en verwerp de onderwijzing van uw moeder niet.

21. Bind ze bestendig op uw hart, hang ze om uw hals.

22. Als gij op weg zijt, moge het u leiden; als gij u nederlegt, moge het over u waken, als gij wakker wordt, moge het u toespreken.

23. Want het gebod is een lamp en de onderwijzing een licht, de vermaningen der tucht zijn een weg ten leven,

24. om u te bewaren voor de slechte vrouw, voor de gladde tong der onbekende.

25. Begeer haar schoonheid niet in uw hart, laat zij u niet vangen met haar wimpers.

26. Want ter wille van een hoer (vervalt men) tot een schamel stuk brood, en eens anders vrouw maakt jacht op een kostbaar leven.

27. Zal iemand vuur in zijn boezem halen, zonder dat zijn klederen in brand geraken?

28. Of zal iemand op gloeiende kolen lopen, zonder dat zijn voeten verbranden?

29. Aldus hij, die tot de vrouw van zijn naaste komt; niemand die haar aanraakt, gaat vrijuit.

30. Men veracht een dief niet, wanneer hij steelt om zijn begeerte te bevredigen, als hij honger heeft,

31. maar betrapt zijnde, moet hij zevenvoudige vergoeding geven, al het goed van zijn huis moet hij geven.

32. Wie overspel pleegt met een vrouw, is verstandeloos; wie dit doet, richt zichzelf te gronde.

33. Schade en schande verkrijgt hij, zijn smaad is onuitwisbaar.

34. Want jaloersheid is vuurgloed in een man, hij kent geen mededogen ten dage der wraak;

35. hij aanvaardt geen enkel zoenmiddel, en blijft onverbiddelijk, al geeft gij een nog zo groot geschenk.

»