Psalmen 1 NBG51
1. Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, noch zit in de kring der spotters;
2. maar aan des Heren wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht.
3. Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, welks loof niet verwelkt; – al wat hij onderneemt, gelukt.
4. Niet alzo de goddelozen: die toch zijn als kaf dat de wind verstrooit.
5. Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen,
6. want de Here kent de weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen vergaat.