Psalmen 10 NBG51
1. Waarom, Here, staat Gij van verre, verbergt Gij U in tijden van nood?
2. Over de trots van de goddeloze is de ellendige ontstoken – laat hen verstrikt worden in de boze plannen die zij bedacht hebben.
3. De goddeloze immers roemt naar hartelust, de woekeraar spreekt zegenwensen, hij versmaadt de Here.
4. De goddeloze met zijn neus in de hoogte (denkt): Hij vraagt geen rekenschap; al zijn gedachten zijn: Er is geen God.
5. Zijn wegen zijn voorspoedig te allen tijde. Uw gerichten zijn hem te hoog, hij blaast tegen allen die hem benauwen;
6. hij zegt in zijn hart: Ik zal niet wankelen, ik, die van geslacht tot geslacht niet in rampspoed zal raken.
7. Zijn mond is vervuld van vloek en bedrog en verdrukking, onder zijn tong zijn ongerechtigheid en onheil,
8. hij ligt in hinderlaag bij de gehuchten, in het verborgene doodt hij de onschuldige. Zijn ogen bespieden de zwakke,
9. hij loert in het verborgene als een leeuw in de struiken; hij loert om de ellendige te vangen, hij vangt de ellendige, hem trekkend in zijn net.
10. Hij bukt, duikt ineen, en de zwakken vallen in zijn sterke klauwen.
11. Hij zegt in zijn hart: God vergeet het, Hij verbergt zijn aangezicht, Hij ziet het in eeuwigheid niet.
12. Sta op, Here! o God, hef uw hand op, vergeet de ellendigen niet.
13. Waarom smaadt de goddeloze God, spreekt hij in zijn hart: Gij vraagt geen rekenschap.
14. Gij ziet het, want Gij aanschouwt moeite en verdriet, om het in uw hand te leggen. Op U verlaat zich de zwakke, voor de wees zijt Gij een helper.
15. Verbreek de arm van de goddeloze en boze, straf zijn goddeloosheid, totdat Gij ze niet meer vindt.
16. De Here is Koning, eeuwig en altoos. De volken zijn vergaan uit zijn land.
17. De begeerte der ootmoedigen hebt Gij, Here, gehoord: Gij sterkt hun hart, uw oor merkt op,
18. om recht te doen de wees en de verdrukte, zodat nooit meer een aards sterveling schrik aanjaagt.