Logo
🔍

Psalmen 104 EBV24

«

1. Zegen de HEERE, mijn ziel! O HEERE, mijn GOD, U bent zeer groot, U bent bekleed met majesteit en glorie.

2. Hij omhult zich met licht als met een mantel, Hij spreidt de hemel als een tentkleed uit.

3. Hij die de zolderbalken van zijn bovenkamers op de wateren doet rusten, die van de wolken zijn wagen maakt, die wandelt op de vleugels van de wind,

4. die zijn engelen maakt tot winden, zijn dienaren tot een vlammend vuur.

5. Hij heeft de aarde op haar fundamenten gegrondvest, zij zal in eeuwigheid niet meer wankelen.

6. U overdekte haar met bruisende wateren als met een kleed, de wateren stonden boven de bergen.

7. Door uw dreigen vluchtten zij, zij gingen haastig weg voor de stem van uw donder.

8. De bergen rezen op, de dalen zonken omlaag, op de plaats die U voor hen had vastgesteld.

9. U hebt een grens vastgesteld die zij niet zullen overschrijden, zij zullen niet meer terugkeren om de aarde te bedekken.

10. U bent het die de bronnen door de dalen de weg wijst, tussen de bergen stromen zij.

11. Zij drenken alle dieren van het veld, de wilde ezels lessen er hun dorst mee,

12. de vogels van de hemel nestelen zich er vlak bij, tussen de takken laten ze hun stem horen.

13. Hij bevochtigt de bergen vanuit zijn bovenkamers, de aarde wordt verzadigd van de vrucht van wat U hebt gemaakt.

14. Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, de gewassen ten dienste van de mens, om zo voedsel uit de aarde voort te brengen

15. en wijn die het hart van de mens verblijdt, die de gezichten meer doet glimmen dan van olie, en brood dat het hart van de mens versterkt.

16. De bomen van de HEERE worden verzadigd, de cederbomen van de Libanon die Hij heeft geplant,

17. waar de vogels nestelen, waar de ooievaar zijn huis in de cipressen heeft.

18. De hoge bergen zijn voor de steenbokken, de rotsen zijn een toevlucht voor de klipdassen.

19. Hij heeft de maan gemaakt voor vaste tijden, de zon kent haar tijd van ondergaan.

20. U beveelt de duisternis en het wordt nacht! Dan roeren zich alle dieren van het woud.

21. De jonge leeuwen brullen om een prooi, om hun voedsel van God te vragen.

22. Als de zon opkomt, trekken zij zich terug, en leggen zich in hun holen neer.

23. Dan gaat de mens uit naar zijn werk en naar zijn arbeid tot de avond toe.

24. Wat hebt U veel dingen gemaakt, o HEERE, met wijsheid hebt U ze allemaal gemaakt, de aarde is vol van uw rijkdommen.

25. Daar is de zee die groot en wijd is naar alle kanten, daarin wemelt het van ontelbare grote en kleine dieren.

26. Daar varen de schepen, daar is ook de Leviathan, die U gemaakt hebt om hem daarin te laten spelen.

27. Zij allen wachten op U, dat U hun op tijd hun voedsel geeft.

28. Geeft U hun, dan brengen zij het bijeen, doet U uw hand open, dan worden zij met het goede verzadigd.

29. Verbergt U uw aangezicht, dan worden zij verschrikt, neemt U hun adem weg, dan geven zij de geest en keren terug tot hun stof.

30. Zendt U uw Geest uit, dan worden zij geschapen en vernieuwt U het aanzien van de aardbodem.

31. De heerlijkheid van de HEERE zal zijn tot in eeuwigheid, de HEERE zal zich verblijden in wat Hij heeft gemaakt.

32. Als Hij naar de aarde kijkt, beeft zij, raakt Hij de bergen aan, dan gaan ze roken.

33. Ik zal voor de HEERE zingen, mijn leven lang, ik zal mijn GOD psalmzingen, zolang ik er ben.

34. Mijn overdenking zal aangenaam voor Hem zijn, ik zal mij in de HEERE verblijden.

35. De zondaren zullen volkomen van de aarde worden weggedaan, boosdoeners zullen er niet meer zijn. Zegen de HEERE, mijn ziel! Hallelu-Jah!

»