Logo
🔍

Psalmen 106 EBV24

«

1. Hallelu-Jah, dank de HEERE, want Hij is goed, want zijn liefdevolle trouw is tot in eeuwigheid.

2. Wie zal de grote daden van de HEERE kunnen verwoorden, al zijn lof doen horen?

3. Gelukkig zijn zij die zich aan het recht houden, gelukkig is hij die altijd gerechtigheid doet.

4. Denk aan mij, o HEERE, bij het welbehagen in uw volk, sluit mij bij uw redding in,

5. opdat ik het goede voor uw uitverkorenen zal zien, opdat ik mij zal verblijden met de blijdschap van uw volk, opdat ik mij gelukkig zal prijzen samen met uw erfdeel.

6. Wij hebben gezondigd, samen met onze vaderen, wij hebben onrecht gedaan, wij hebben slecht gehandeld.

7. Onze vaderen hebben in Egypte niet op uw wonderen gelet, zij hebben niet gedacht aan uw talrijke blijken van liefdevolle trouw, maar zij waren opstandig bij de zee, bij de Wierzee.

8. Maar Hij redde hen omwille van zijn Naam, om zijn geweldige grootheid bekend te maken.

9. Hij vermaande de Wierzee zodat die opdroogde, Hij liet hen door bruisende wateren gaan als door een woestijn.

10. Hij redde hen uit de hand van wie hen haatte, Hij verloste hen uit de hand van de vijand.

11. De wateren overdekten hun onderdrukkers, niet één van hen bleef over.

12. Zij vertrouwden op zijn woorden, zij zongen een lofzang voor Hem.

13. Al snel vergaten zij zijn daden, zij wachtten niet meer op zijn raad.

14. In de woestijn werden zij vreselijk begerig, zij stelden God op de proef in de wildernis.

15. Toen gaf Hij hun wat zij vroegen, maar hun zielen deed Hij wegteren.

16. Zij werden jaloers op Mozes in het legerkamp, en ook op Aäron, de heilige van de HEERE.

17. De aarde opende zich en verslond Dathan, en bedolf de menigte van Abiram.

18. Een vuur ontbrandde in hun gelederen, een vlam stak de boosdoeners in brand.

19. Zij maakten een kalf bij Horeb en knielden neer voor een gegoten beeld.

20. Zij verruilden hun heerlijkheid voor het evenbeeld van een rund dat gras eet.

21. Zij vergaten God, hun Redder, die grootse daden had gedaan in Egypte,

22. wonderen in het land van Cham, ontzagwekkende dingen aan de Wierzee.

23. Hij sprak ervan hen te verdelgen, ware het niet dat Mozes, zijn uitverkorene, voor zijn aangezicht op de bres was gaan staan, om zijn woede af te wenden en hen niet te vernietigen.

24. Zij versmaadden het begerenswaardige land, zij vertrouwden niet op zijn woord.

25. Zij morden in hun tenten, naar de stem van de HEERE luisterden ze niet.

26. Hij hief Zijn hand tegen hen op, om hen neer te vellen in de woestijn,

27. om hun nakomelingen onder de volken te doen sneuvelen, om hen over de landen te verstrooien.

28. Zij gingen banden aan met Baäl-Peor, zij aten slachtoffers voor de doden.

29. Zij hebben Hem gekrenkt met hun daden, zodat er een plaag onder hen uitbrak.

30. Toen stond Pinehas op en kwam tussenbeide, zo kwam de plaag tot stilstand.

31. Het werd hem toegerekend als gerechtigheid, van generatie op generatie tot in eeuwigheid.

32. Zij wekten zijn toorn op bij de wateren van Meriba, om hen werd Mozes kwaad,

33. want zij kwelden zijn geest, en hij sprak ondoordacht met zijn lippen.

34. Zij hebben de volken niet verdelgd, die de HEERE hun gezegd had te verdelgen.

35. Maar zij vermengden zich met de volken, zij maakten zich hun gebruiken eigen.

36. Zij gingen hun afgodsbeelden dienen, die werden tot een valstrik voor hen.

37. Zij offerden hun zonen en hun dochters aan de demonen.

38. Zij hebben onschuldig bloed vergoten, het bloed van hun zonen en hun dochters, die zij offerden aan de afgodsbeelden van Kanaän, zodat het land door bloed bezoedeld werd.

39. Door hun daden verontreinigden zij zich, door wat zij deden bedreven zij hoererij.

40. De toorn van de HEERE ontbrandde tegen zijn volk, Hij kreeg een afkeer van zijn erfdeel.

41. Hij gaf hen in handen van de volken, hun haters heersten over hen.

42. Hun vijanden verdrukten hen, zij werden onder hun hand vernederd.

43. Vele keren deed Hij hen ontkomen, maar zij kwamen in opstand tegen Hem door hun eigengereidheid, zij werden uitgedund door hun ongerechtigheid.

44. Toch keek Hij naar hen om in hun benauwdheid, wanneer Hij hun geroep hoorde.

45. Ter wille van hen dacht Hij aan zijn Verbond, Hij kreeg berouw naar zijn grote, liefdevolle trouw.

46. Hij schonk hun barmhartigheid, bij allen die hen gevangenhielden.

47. Red ons, o HEERE, onze GOD, breng ons samen uit de volken, opdat wij uw heilige Naam dank brengen, U met lofzangen prijzen.

48. Gezegend zij de HEERE, de GOD van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Laat heel het volk zeggen: ‘Amen! Hallelu-Jah!’

»