Psalmen 106 NBG51
1. Halleluja. Looft de Here, want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid.
2. Wie kan de machtige daden des Heren uitspreken, al zijn lof doen horen?
3. Welzalig zij, die het recht onderhouden, die te allen tijde gerechtigheid doen.
4. Gedenk mijner, o Here, naar het welbehagen in uw volk, bezoek mij met uw heil,
5. opdat ik het goede voor uw uitverkorenen moge zien, mij verheugen met de vreugde van uw volk, mij beroemen met uw erfdeel.
6. Wij hebben gezondigd, evenzeer als onze vaderen, verkeerd gedaan, goddeloos gehandeld.
7. Onze vaderen in Egypte sloegen geen acht op uw wonderen, zij gedachten niet aan uw talrijke gunstbewijzen, doch waren weerspannig bij de zee, bij de Schelfzee.
8. Maar Hij verloste hen om zijns naams wil, om zijn kracht bekend te maken.
9. Hij dreigde de Schelfzee, en zij verdroogde, Hij deed hen gaan door de waterdiepten als door een woestijn.
10. Hij verloste hen uit de macht van de hater, en bevrijdde hen uit de macht van de vijand;
11. want de wateren bedekten hun tegenstanders, niet één van hen bleef over.
12. Toen geloofden zij zijn woorden, zij zongen zijn lof.
13. Doch spoedig vergaten zij zijn daden en wachtten niet op zijn raad;
14. zij werden met lust bevangen in de woestijn en verzochten God in de wildernis.
15. Hij gaf hun wat zij begeerden, maar henzelf deed Hij wegteren.
16. Zij waren afgunstig op Mozes in de legerplaats, op Aäron, de heilige des Heren.
17. De aarde opende zich en verslond Datan, zij bedekte de bende van Abiram.
18. Een vuur ontbrandde onder hun bende, een vlam verteerde de goddelozen.
19. Zij maakten een kalf bij Horeb en bogen zich neer voor een gegoten beeld;
20. zij verruilden hun Eer tegen het beeld van een rund dat gras eet.
21. Zij vergaten God, hun Verlosser, die grote dingen in Egypte gedaan had,
22. wonderen in het land van Cham, geduchte daden bij de Schelfzee.
23. Toen zeide Hij, dat Hij hen zou verdelgen – indien Mozes, zijn uitverkorene, niet vóór Hem in de bres had gestaan om zijn grimmigheid af te wenden, zodat Hij hen niet verdierf.
24. Zij versmaadden het kostelijke land, zij geloofden zijn woord niet;
25. zij morden in hun tenten, zij luisterden niet naar de stem des Heren.
26. Toen zwoer Hij hun met opgeheven hand, dat Hij hen zou neervellen in de woestijn,
27. ook hun nakroost zou neervellen onder de volken, en hen verstrooien over de landen.
28. Toen zij zich aan Baäl-Peor koppelden, en dodenoffers aten,
29. en Hem tergden door hun daden, brak een plaag onder hen uit.
30. Maar Pinechas trad op en hield gericht; toen werd de plaag afgewend.
31. Dat werd hem tot gerechtigheid gerekend, van geslacht tot geslacht, voor altoos.
32. Zij vertoornden Hem bij de wateren van Meriba; het verging Mozes kwalijk om hunnentwil,
33. want zij waren tegen zijn Geest weerspannig, en hij sprak onbezonnen met zijn lippen.
34. Zij verdelgden de volken niet, van welke de Here tot hen gesproken had;
35. maar zij lieten zich in met de heidenen en leerden hun werken,
36. zij dienden hun afgoden, die hun tot een valstrik werden,
37. zij offerden hun zonen en hun dochters aan de boze geesten;
38. ook vergoten zij onschuldig bloed, het bloed van hun zonen en dochters, die zij offerden aan de afgoden van Kanaän, zodat het land door bloedschuld werd ontwijd.
39. Zij verontreinigden zich door hun werken, pleegden overspel door hun daden.
40. Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen zijn volk, en Hij gruwde van zijn erfdeel;
41. Hij gaf hen in de macht der volken, zodat hun haters over hen heersten;
42. hun vijanden verdrukten hen, zodat zij zich kromden onder hun macht.
43. Vele malen redde Hij hen, maar zij waren weerspannig in hun voornemen, zodat zij wegzonken in hun ongerechtigheid.
44. Maar, als Hij hun benauwdheid zag, wanneer Hij hun gejammer hoorde,
45. dan gedacht Hij te hunnen gunste aan zijn verbond, en had deernis naar zijn grote goedertierenheid.
46. Dan deed Hij hen barmhartigheid vinden bij allen die hen als gevangenen hadden weggevoerd.
47. Verlos ons, Here, onze God, verzamel ons weder uit de volken, opdat wij uw heilige naam loven, ons beroemen in uw lof.
48. Geloofd zij de Here, de God Israëls, van eeuwigheid en tot eeuwigheid, en al het volk zegge: Amen. Halleluja!