Psalmen 112 EBV24
1. Hallelu-Jah! Alef. Gelukkig is de man die de HEERE vreest, Bet. die in zijn geboden diep behagen heeft.
2. Gimel. Zijn nakomelingschap zal machtig zijn op aarde, Dalet. het nageslacht van de oprechten zal gezegend worden.
3. He. In zijn huis zal weelde en rijkdom zijn, Vav. zijn gerechtigheid houdt eeuwig stand.
4. Zayin. Voor de oprechten gaat het licht op in de duisternis. Khet. Hij is genadig, barmhartig en rechtvaardig.
5. Tet. De man die zich ontfermt en uitleent, gaat het goed, Jod. hij behartigt zijn belangen op de juiste wijze.
6. Kaf. Hij zal zeker niet wankelen, tot in eeuwigheid, Lamed. aan de rechtvaardige zal eeuwig gedacht worden.
7. Mem. Hij zal voor een kwaad gerucht niet bang zijn. Nun. Zijn hart is standvastig, hij vertrouwt op de HEERE.
8. Samech. Zijn hart is standvastig, hij vreest niet, ʿAyin. totdat hij op zijn tegenstanders neerziet.
9. Pe. Hij strooit uit, hij geeft de armen. Tsade. Zijn gerechtigheid houdt voor eeuwig stand, Qof. zijn hoorn zal eervol worden verhoogd.
10. Resch. De boosdoener zal het zien en zich ergeren. Sjin. Knarsetandend smelt hij weg. Tav. Het verlangen van de boosdoeners zal vergaan.