Psalmen 129 NLD1939
1. Een bedevaartslied. Van jongs af heeft men wreed mij mishandeld, Mag Israël wel zeggen;
2. Mij hardvochtig gekweld sinds mijn jeugd, Maar nooit mij gebroken.
3. Ploegers hebben mijn rug beploegd, En lange voren getrokken;
4. Maar Jahweh bleef trouw: De riemen der bozen sneed Hij stuk.
5. Beschaamd moeten vluchten Alle haters van Sion.
6. Ze zullen worden als gras op de daken, Dat vóór het opschiet, verdort;
7. Waarmee geen maaier zijn hand kan vullen, Geen hooier zijn arm.
8. En niemand zal in het voorbijgaan zeggen: “De zegen van Jahweh over u; Wij zegenen u in Jahweh’s Naam!”