Psalmen 135 NLD1939
1. Halleluja! Looft Jahweh’s Naam, Looft Hem, dienaars van Jahweh:
2. Gij, die in het huis van Jahweh staat, In de voorhoven van het huis van onzen God!
3. Looft Jahweh: want Jahweh is goed, Verheerlijkt zijn Naam: want die is zo lieflijk;
4. Want Jahweh heeft Zich Jakob verkoren, En Israël tot zijn bezit!
5. Ja, ik weet het: Jahweh is groot, Onze Heer boven alle goden verheven;
6. Jahweh doet wat Hij wil In hemel en aarde, in zeeën en diepten.
7. Hij laat de wolken verrijzen Aan de kimmen der aarde; Smeedt de bliksem tot regen, Haalt de wind uit zijn schuren.
8. Hij was het, die Egypte’s eerstgeborenen sloeg, Van mensen en vee;
9. Die tekenen en wonderen deed in uw midden, Egypte, Tegen Farao en al die hem dienden;
10. Die talrijke volken versloeg, En machtige koningen doodde:
11. Sichon, den vorst der Amorieten, En Og, den koning van Basjan. Hij was het, die alle vorsten vernielde En alle koninkrijken van Kanaän;
12. En die hun land ten erfdeel gaf, Tot bezit aan Israël, zijn volk.
13. Uw Naam duurt eeuwig, o Jahweh, Uw roem, o Jahweh, van geslacht tot geslacht;
14. Want Jahweh schaft recht aan zijn volk, En ontfermt Zich over zijn dienaars.
15. Maar de goden der volken zijn zilver en goud, Door mensenhanden gemaakt:
16. Ze hebben een mond, maar kunnen niet spreken; Ogen, maar kunnen niet zien;
17. Oren, maar kunnen niet horen; Ze hebben geen adem in hun mond.
18. Aan hen worden gelijk, die ze maken, En allen, die er op hopen!
19. Huis van Israël, zegent dan Jahweh; Huis van Aäron, zegent dan Jahweh;
20. Huis van Levi, zegent dan Jahweh; Die Jahweh vrezen, zegent dan Jahweh;
21. Gezegend zij Jahweh uit Sion, Hij, die in Jerusalem woont!