Psalmen 137 EBV24
1. Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij als wij aan Sion dachten.
2. Aan de wilgen in haar midden hingen wij onze lieren op.
3. Want zij, die ons gevangenhielden, vroegen ons daar om de woorden van een lied te zingen, zij die ons kwelden vroegen om iets vreugdevols. Zij zeiden: “Zing toch voor ons uit de liederen van Sion!”
4. Hoe zouden we een lied van de HEERE kunnen zingen, op vreemd grondgebied?
5. Als ik jou zou vergeten, o Jeruzalem, laat dan mijn rechterhand zichzelf vergeten.
6. Laat mijn tong aan mijn gehemelte vastkleven, als ik niet aan jou zou denken, als ik Jeruzalem niet zou stellen boven mijn grootste blijdschap!
7. O HEERE, denk toch aan de zonen van Edom, op de dag van Jeruzalem, zij die zeggen: “Ontbloot haar, ontbloot haar, tot op haar fundament toe!”
8. O dochter van Babel, jij die tot verwoesting gedoemd bent, gelukkig zijn zij die aan jou je misdaad zullen vergelden, die jij tegenover ons hebt begaan.
9. Gelukkig is hij, die je kleine kinderen zal grijpen en verpletteren op de rots.