Psalmen 137 NBG51
1. Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij Sion gedachten.
2. Aan de wilgen aldaar hingen wij onze citers;
3. want daar begeerden zij die ons gevangen hielden, van ons een lied, en zij die ons mishandelden, vreugdebetoon: Zingt ons een der liederen van Sion.
4. Hoe zouden wij des Heren lied zingen op vreemde grond?
5. Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete (mij) mijn rechterhand;
6. mijn tong kleve aan mijn verhemelte, als ik uwer niet gedenk, als ik Jeruzalem niet verhef boven mijn hoogste vreugde.
7. Reken, o Here, de kinderen Edoms de dag van Jeruzalem toe; hun die zeiden: Breekt af, breekt af, tot op de grond ermee!
8. Gij, dochter van Babel, ter verwoesting bestemde, gelukkig hij, die u zal vergelden hetgeen gij ons hebt aangedaan;
9. gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren.