Psalmen 149 NBG51
1. Halleluja. Zingt de Here een nieuw lied, zijn lof in de gemeente der vromen.
2. Israël verheuge zich in zijn Maker, laten de kinderen Sions juichen over hun Koning;
3. laten zij zijn naam loven met reidans, Hem psalmzingen met tamboerijn en citer.
4. Want de Here heeft een welbehagen in zijn volk, Hij kroont de ootmoedigen met heil.
5. Laten de vromen juichen met eerbetoon, jubelen op hun legersteden.
6. De lofverheffingen Gods zijn in hun keel, een tweesnijdend zwaard is in hun hand,
7. om wraak te oefenen aan de volken, bestraffingen aan de natiën;
8. om hun koningen met ketenen te binden en hun edelen met ijzeren boeien;
9. om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken. Dat is de luister van al zijn gunstgenoten. Halleluja.