Logo
🔍

Psalmen 18 VB

« Psalm 18

1. Voor de koorleider. Van David, de dienaar van de Heer. Hij maakte dit lied voor de Heer toen de Heer hem had gered uit de macht van zijn vijanden en uit de handen van Saul.

2. Hij zei: Ik heb U lief met mijn hele hart, Heer, U bent mijn kracht.

3. De Heer is mijn rots, mijn burcht, mijn Bevrijder, mijn God, mijn rots waar ik kan schuilen, mijn schild, kracht die mij redt, mijn vesting.

4. Ik riep de Heer aan, die het waard is dat wij Hem prijzen, en ik werd van mijn vijanden gered.

5. Banden van de dood hadden mij omsloten, kolkende stromen joegen mij angst aan.

6. Het dodenrijk had zijn touwen om mij heen geworpen, de dood hield mij gevangen in zijn dodelijke strik.

7. In mijn nood riep ik de Heer aan, ik schreeuwde het uit tot mijn God. Hij hoorde mijn stem vanuit zijn paleis, mijn hulpgeroep bereikte zijn oren.

8. Toen dreunde en beefde de aarde, de bergen schudden op hun grondvesten, omdat Hij in toorn ontstoken was.

9. Rook steeg op uit zijn neus, vernietigend vuur schoot uit zijn mond en zette kolen in brand.

10. Hij schoof de hemel open en daalde af, duisternis was onder zijn voeten.

11. Hij besteeg een cherub en vloog, ja, Hij vloog snel op de vleugels van de wind.

12. Hij verborg zich in diepe duisternis, in een tent van zware regen en wolken.

13. Het licht dat van Hem afstraalde joeg wolken, hagel en gloeiende kolen voor Hem uit.

14. Vanuit de hemel liet de Heer de donder klinken, de Allerhoogste sprak – hagel en gloeiende kolen kwamen neer.

15. Hij schoot zijn pijlen af, sloeg [mijn vijanden] uiteen, joeg hen angst aan met talloze bliksemschichten.

16. De afgronden van de zee werden zichtbaar, de fundamenten van de aarde werden blootgelegd door uw dreigende stem, Heer, door de briesende adem van uw neus.

17. Hij reikte uit de hoogte, greep mij vast, trok mij op uit het kolkende water.

18. Hij redde mij van mijn machtige vijand, van mijn tegenstanders, die sterker waren dan ik.

19. Ze vielen mij aan op de dag dat het onheil toesloeg, maar de Heer was mij tot steun.

20. Hij bevrijdde mij en gaf mij weer ruimte. Hij redde mij, omdat Hij mij liefheeft.

21. De Heer beloonde mijn onschuld, gaf mij wat mij toekwam voor mijn zuivere handen.

22. Want altijd ben ik op de weg van de Heer gebleven, nooit heb ik mij in goddeloosheid van mijn God afgekeerd.

23. Altijd hield ik al zijn wetten voor ogen, nooit week ik van zijn voorschriften af.

24. Ik leefde in oprechtheid bij Hem, ik wachtte mij ervoor kwaad te doen.

25. Ja, de Heer beloonde mij voor mijn onschuld, voor de zuivere handen die Hij bij mij zag.

26. Voor wie barmhartig is, bent U barmhartig, aan wie trouw is, toont U uw trouw.

27. Voor wie zuiver is, bent U zuiver, maar wie kwaad doen, doet U kwaad.

28. U redt de armen en verdrukten, maar trotse ogen vernedert U.

29. U houdt mijn lamp brandend, mijn Heer God brengt licht in mijn duisternis.

30. Met U ren ik op een legerbende af, met mijn God spring ik over een muur.

31. Gods weg is volmaakt, de woorden van de Heer zijn volkomen zuiver. Hij is een schild voor ieder die bij Hem bescherming zoekt.

32. Want is er een andere god dan de Heer? Is er een rots buiten onze God?

33. Het is God die mij kracht geeft, Hij heeft voor mij de weg gebaand.

34. Hij maakt mijn voeten als die van een hinde en plaatst mij hoog op de rots.

35. Hij oefent mijn handen voor de strijd, leert mijn armen een koperen boog te spannen.

36. U was het schild dat mij redde, uw rechterhand was mij tot steun, uw vriendelijkheid maakte mij groot.

37. U hebt voor mijn voeten de weg gebaand, mijn enkels wankelen niet.

38. Ik achtervolgde mijn vijanden, haalde hen in en keerde niet terug voor ik hen vernietigd had.

39. Ik verpletterde hen – ze stonden niet meer op: dood vielen ze neer aan mijn voeten.

40. Want U omgordde mij met kracht in de strijd, mijn aanvallers dwong U voor mij te buigen.

41. U joeg mijn vijanden voor mij op de vlucht, al mijn tegenstanders kon ik doden.

42. Ze riepen om hulp, maar er kwam geen redder. Ze riepen tot de Heer, maar Hij antwoordde niet.

43. Toen verpulverde ik hen als stof in de wind, veegde hen weg als slijk in de straten.

44. U hebt mij bevrijd van de opstandigheid van het volk. U stelde mij aan tot hoofd van de volken. Een mij onbekend volk onderwierp zich aan mij.

45. Zodra ze van mij hoorden, gehoorzaamden ze mij, vreemden onderwierpen zich uit vrees onderdanig,

46. vreemdelingen beefden van angst en kwamen sidderend uit hun burchten.

47. De Heer leeft! Geprezen is mijn rots! Alle eer is voor de God die mij redt!

48. Hij is de God die mij volkomen vergelding geeft, de volken aan mij onderwerpt

49. en mij van mijn vijanden verlost. Ja, U geeft mij de overwinning op mijn belagers, U redt mij van wie mij kwaad willen doen.

50. Daarom wil ik U prijzen, Heer, onder de volken uw naam in mijn liederen bezingen.

51. Hij redt zijn koning op machtige wijze, Hij betoont zijn liefde aan zijn gezalfde, aan David en zijn nageslacht, in eeuwigheid.

»