Psalmen 39 EBV24
1. Voor de koorleider. Voor Jeduthun. Een psalm van David.
2. Ik zei: “Ik zal mijn wegen bewaken opdat ik niet zondig met mijn tong, ik zal mijn mond met een muilkorf afschermen, zolang de boosdoener tegenover mij staat.”
3. Ik was verstomd, gehuld in stilte ik hield me zelfs stil over het goede, maar mijn smart werd des te heviger.
4. Mijn hart gloeide in mijn binnenste, bij mijn zuchten laaide er vuur op. Toen sprak ik met mijn tong:
5. “O HEERE, maak mij mijn einde bekend, wat de mij toegemeten dagen zijn, opdat ik besef hoe kwetsbaar ik ben.
6. Zie, U hebt mijn dagen op enkele handbreedtes gesteld, mijn levensduur is als niets voor U. Immers, ieder mens, hoe vast hij ook staat, is als een wolk.” Sela.
7. Ja, de mens loopt rond als een geestverschijning, ja, als nevelflarden zo onrustig bewegen zij. Hij verzamelt, maar hij weet niet wie dat alles tot zich nemen zal.
8. En nu, wat hoop ik, o mijn Heer? Mijn verwachting is van U!
9. Red mij uit al mijn overtredingen, maak mij niet tot een mikpunt van spot voor de dwaas.
10. Ik ben stomgeslagen, ik zal mijn mond niet opendoen, want U hebt het gedaan.
11. Neem uw plaag van mij weg, ik ben uitgeput door de wurgende greep van uw hand.
12. Tuchtigt u iemand met straffen om zijn ongerechtigheid, dan maakt U dat zijn bekoorlijkheid als door een mot vergaat. Ieder mens is immers als een nevel die voorbijgaat. Sela.
13. Luister naar mijn gebed, o HEERE, en hoor naar mijn geroep. Zwijg niet bij mijn tranen, want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, net als al mijn vaderen.
14. Wend U van mij af opdat ik nog zal stralen van blijdschap, voordat ik heenga en ik er niet meer ben.