Psalmen 53 EBV24
1. Voor de koorleider. Op de wijze van ‘Een klaagzang’. Een overdenking van David.
2. De dwaas zegt in zijn hart: “Er is geen GOD!” Zij handelen verderfelijk, zij doen gruwelijk onrecht, er is niemand die goed doet.
3. GOD ziet uit de hemel op de mensenkinderen neer, om te zien, of er iemand is die verstandig is, iemand die GOD zoekt.
4. Zij allen zijn afgeweken, samen zijn zij verdorven, er is niemand die goed doet, zelfs niet één.
5. Hebben zij die ongerechtigheid doen geen kennis, zij die mijn volk opeten alsof zij brood eten? GOD roepen zij niet aan.
6. Daar waren zij vreselijk angstig, terwijl er niets was om bang voor te zijn. Want GOD heeft immers de beenderen van je belager verstrooid. Jij hebt hen beschaamd gemaakt, want GOD heeft hen verworpen.
7. Och, dat de verlossingen van Israël uit Sion kwamen! Als GOD de gevangenen van zijn volk doet terugkeren, dan zal Jakob zich verheugen, Israël zich verblijden.