Psalmen 6 NBG51
1. Voor de koorleider. Bij snarenspel. Op de wijze van: De achtste. Een psalm van David.
2. O Here, straf mij niet in uw toorn, en kastijd mij niet in uw grimmigheid.
3. Wees mij genadig, Here, want ik kwijn weg; genees mij, Here, want mijn gebeente is verschrikt.
4. Ja, mijn ziel is ten zeerste verschrikt, en Gij, Here, hoelang nog?
5. Keer weder, Here, red mijn ziel, verlos mij om uwer goedertierenheid wil.
6. Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U loven in het dodenrijk?
7. Ik ben afgemat van mijn zuchten; elke nacht doorweek ik mijn sponde, doe ik mijn bed van tranen vloeien.
8. Mijn oog is dof geworden van verdriet, verzwakt door allen die mij benauwen.
9. Wijkt van mij, al gij bedrijvers van ongerechtigheid, want de Here heeft mijn wenen gehoord;
10. de Here heeft mijn smeking gehoord, de Here neemt mijn bede aan.
11. Al mijn vijanden zullen beschaamd staan, ten zeerste verschrikt, zij zullen in een oogwenk beschaamd afdeinzen.