Psalmen 69 EBV24
1. Voor de koorleider. Op de wijze van ‘De lelies’. Van David.
2. Red mij, o GOD, want de wateren zijn tot aan mijn ziel gekomen.
3. Ik ben weggezonken in diepe modder, waar men niet kan staan. Ik ben gekomen in diepe wateren en de vloed stroomt over mij heen.
4. Ik ben moe van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn uitgeput van het wachten op mijn GOD.
5. Wie mij zonder reden haten zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd. Zij die mij willen vernietigen, mijn valse vijanden, zijn machtig geworden. Wat ik niet geroofd heb, moet ik toch teruggeven.
6. O GOD, U kent mijn dwaasheid, mijn schulden zijn voor U niet verborgen.
7. Laten zij die op U hopen niet beschaamd worden, o mijn Heer, HEERE van de legermachten, laten zij die U zoeken niet door mij te schande worden, o GOD van Israël!
8. Want om U draag ik smaad, schaamte heeft mijn gezicht bedekt.
9. Voor mijn broeders ben ik een vreemde geworden, voor de zonen van mijn moeder een onbekende.
10. Want de ijver voor uw Huis heeft mij verteerd, de smaadwoorden van hen die U smaden, zijn op mij neergekomen.
11. Ik heb geweend bij het vasten van mijn ziel, maar het bracht mij enkel smaad.
12. Ik heb me met een rouwzak bekleed, maar ik werd tot een spreekwoord voor hen.
13. Wie in de poort zitten, spreken over mij, ook de spotliederen van de drinkers.
14. Maar ik richt mijn gebed tot U, o HEERE! Er is een tijd van welbehagen, o GOD, door de grootheid van uw liefdevolle trouw. Antwoord mij door de trouw van uw redding.
15. Trek mij uit de modder en laat mij niet wegzinken, doe mij ontkomen aan mijn haters en aan de diepe wateren.
16. Laat de watervloed mij niet overstromen, de diepte mij niet verslinden, en de put zijn mond niet boven mij toesluiten.
17. Antwoord mij, o HEERE, want uw liefdevolle trouw is goed. Wend U tot mij overeenkomstig uw vele barmhartigheden.
18. Verberg uw aangezicht niet voor uw dienaar, want ik ben in het nauw. Maak haast, antwoord mij.
19. Kom nader tot mijn ziel, koop haar vrij. Verlos mij vanwege mijn vijanden.
20. U kent mijn smaad, mijn schaamte en mijn schande, allen die mij benauwen staan voor U.
21. De smaad heeft mijn hart gebroken, het is mij zwaar te moed. Ik hoopte op medelijden, maar niets daarvan, en op vertroosters, maar ik vond ze niet.
22. Zij deden gif in mijn eten en voor mijn dorst lieten zij mij azijn drinken.
23. Laat hun tafel een valstrik voor hen worden, een val voor hun medestanders.
24. Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet meer zien, laat hun lendenen voortdurend beven.
25. Stort uw grimmigheid over hen uit, laat uw toorngloed hen overweldigen.
26. Laat hun kamp verwoest worden, zodat er niemand meer in hun tenten woont.
27. Want wie door U geslagen werd, vervolgen zij, zij hangen verhalen op over de smart van wie door U verwond werden.
28. Breng kwaad over hun kwaad, laat hen niet in uw gerechtigheid binnengaan.
29. Laten ze uit de Boekrol van het Leven gewist worden en niet bij de rechtvaardigen opgeschreven worden.
30. Maar ik ben ellendig en terneergeslagen. Mag uw redding, o GOD, mij verhogen.
31. Ik zal GODs Naam prijzen met een lied, Hem grootmaken met dankzegging.
32. Het zal de HEERE aangenamer zijn dan een rund, dan een jonge stier met horens en gespleten hoef.
33. De zachtmoedigen die dit zien, zullen zich verblijden, het hart van wie GOD zoeken zal opleven.
34. Want de HEERE luistert naar de armen, zijn gevangenen veracht Hij niet.
35. Laten de hemelen en de aarde Hem prijzen, de zeeën en alles wat daarin krioelt.
36. Want GOD zal Sion redden en de steden van Juda herbouwen en zij zullen daar wonen en het als erfdeel ontvangen.
37. Het nakomelingschap van zijn dienaren zal het als erfdeel bezitten, wie zijn Naam liefhebben, zullen erin wonen.