Logo
🔍

Psalmen 69 VB

« Psalm 69

1. Van David. Voor de koorleider. Op de wijs van: 'De lelies'.

2. Red mij, God, want het water staat mij tot de lippen!

3. Ik ben in bodemloze modder weggezakt, waarin ik niet meer kan staan. Ik ben in diep water terechtgekomen en het water slaat over mij heen.

4. Uitgeput ben ik van het roepen, mijn keel is schor geschreeuwd, mijn ogen zijn verzwakt van het uitzien naar mijn God.

5. Zij die mij zonder enige reden haten zijn talrijker dan de haren op mijn hoofd. Zij die uit zijn op mijn ondergang, mij ten onrechte vijandig gezind zijn, zijn machtig geworden. Wat ik niet van hen heb gestolen, eisen zij toch van mij terug.

6. God, U weet van mijn dwaasheid, het is niet voor U verborgen wat ik heb misdaan.

7. Heer, laat hen die op U hun hoop vestigen niet vanwege mij beschaamd staan. Heer van de hemellegers, geef dat wie U zoeken, God van Israël, niet om mij te schande zullen staan.

8. Want omwille van U word ik gehoond en bedekt schande mijn gezicht.

9. Ik ben voor mijn broers een vreemde geworden, een onbekende voor mijn bloedeigen broers,

10. omdat mijn hartstocht voor uw huis mij verteert en de spot van wie U bespotten op mij neerkomt.

11. Toen ik huilend en weeklagend vastte, werd ik er alleen maar om bespot.

12. Toen ik een rouwkleed aantrok, gebruikten ze mijn naam als spreekwoord.

13. In de stadspoort wordt er over mij gepraat, drinkers zingen spotliedjes over mij.

14. Maar ik, Heer, ik bid tot U. Als dit de tijd is dat U mij genadig wilt zijn, toon mij dan uw trouw; verhoor mijn gebed, vanwege uw grote liefde.

15. Trek mij uit de modder, opdat ik niet wegzink. Red mij van mijn vijanden, trek mij uit het diepe water.

16. Laat het water mij niet overspoelen, laat de diepte mij niet verslinden, laat de afgrond zijn muil niet boven mij sluiten.

17. Verhoor mij, Heer, want uw liefde is groot. Trek U mijn lot aan, omwille van uw grote barmhartigheid.

18. Verberg uw gelaat niet voor mij, uw dienaar. Verhoor mij haastig, want ik zit in het nauw!

19. Kom naar mij toe en red mijn leven, verlos mij van mijn vijanden.

20. U weet van mijn schaamte, van mijn schande, al mijn belagers zijn U bekend.

21. De spot heeft mijn hart gebroken, ik ben geheel verzwakt. Tevergeefs hoopte ik op medelijden. Ik hoopte op iemand die zou troosten, maar ik vond die niet.

22. Nee, ze gaven mij bitter gif te eten, en toen ik dorst had, gaven ze mij azijn.

23. Geef dat hun maaltijden een val voor hen worden, een valstrik om het hun ten volle te vergelden.

24. Geef dat hun ogen verduisterd worden, zodat ze niets zien. Geef dat ze voortaan op hun benen wankelen.

25. Stort uw verontwaardiging over hen uit, koel uw vlammende toorn op hen!

26. Maak hun paleizen tot verlaten oorden, en hun huizen onbewoond.

27. Want ze vervolgen hem die U hebt geslagen, ze spotten met de pijn van hem die door U is verwond.

28. Tel al hun wandaden bij elkaar op, laat hen niet vrijuit gaan.

29. Verwijder hen uit het Boek van het leven, schrijf hen niet bij de rechtvaardigen op.

30. God, ik heb zoveel pijn, zoveel ellende, laat uw redding voor mij een burcht zijn.

31. Dan zal ik Gods naam prijzen met een lied, Hem met een danklied grootmaken.

32. Dat zal de Heer meer vreugde geven dan een rund, dan een stier met horens en hoeven.

33. De armen verheugen zich wanneer ze dit zien, het hart van wie God zoeken zal opleven.

34. Want de Heer luistert naar de zwakken, Hij veracht zijn gevangen volk niet.

35. Laten hemel en aarde Hem prijzen, de zeeën met alles wat daarin krioelt.

36. Want God zal Sion verlossen en de steden van Juda herbouwen. Ze zullen er weer wonen, het land zal weer in hun bezit zijn.

37. De nakomelingen van zijn dienaren zullen het land in bezit krijgen. Wie zijn naam liefhebben, zullen er wonen.

»