Psalmen 71 NBG51
1. Bij U, o Here, schuil ik; laat mij nimmer beschaamd worden.
2. Red mij en bevrijd mij door uw gerechtigheid; neig uw oor tot mij en verlos mij.
3. Wees mij tot een rots ter woning, waarheen ik bestendig kan gaan, die Gij beschikt hebt tot mijn redding, want mijn rots en mijn vesting zijt Gij.
4. O God, bevrijd mij uit de hand van de goddeloze, uit de greep van booswicht en geweldenaar.
5. Want Gij zijt mijn verwachting, Here Here, mijn vertrouwen van mijn jeugd aan;
6. op U heb ik gesteund van de moederschoot aan, van het ingewand mijner moeder aan zijt Gij mijn helper; U geldt bestendig mijn lofzang.
7. Ik ben voor velen als een wonder geweest, doch Gij waart mijn machtige toevlucht.
8. Mijn mond is vervuld van uw lof, de ganse dag van uw luister.
9. Verwerp mij niet ten tijde des ouderdoms, begeef mij niet, nu mijn kracht vergaat.
10. Want mijn vijanden spreken over mij, wie mijn leven belagen, beraadslagen tezamen
11. en zeggen: God heeft hem verlaten, vervolgt en grijpt hem, want er is niemand die redt.
12. O God, wees niet verre van mij; mijn God, haast U mij ter hulpe.
13. Laten beschaamd worden en vergaan, wie mijn leven belagen; in schande en smaad zich hullen, wie mijn onheil zoeken.
14. Maar ik zal bestendig hopen en al uw lof vermeerderen;
15. mijn mond zal uw gerechtigheid vertellen, de ganse dag uw heil, want ik weet de maat daarvan niet.
16. Ik zal de machtige daden des Heren Heren verkondigen, uw gerechtigheid vermelden, de uwe alleen.
17. O God, Gij hebt mij onderwezen van mijn jeugd aan, tot nu toe verkondig ik uw wonderen;
18. wil mij dan ook tot mijn ouderdom en grijsheid, o God, niet verlaten, totdat ik aan dit geslacht uw arm verkondig, aan ieder die komt, uw sterkte.
19. Ja, uw gerechtigheid, o God, reikt tot den hoge, Gij, die grote dingen volbracht hebt; o God, wie is U gelijk?
20. Gij, die mij vele benauwdheden en rampen hebt doen zien, zult mij weder levend maken, mij uit de kolken der aarde weder doen opstijgen.
21. Wil mijn grootheid vermeerderen, U opmaken en mij troosten.
22. Dan zal ook ik U met de harp prijzen, uw getrouwheid, mijn God; ik zal U psalmzingen met de citer, o Heilige Israëls.
23. Mijn lippen zullen jubelen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij hebt verlost.
24. Ook zal mijn tong de ganse dag van uw gerechtigheid gewagen, want zij worden beschaamd en schaamrood, die mijn onheil zoeken.